EEN VECHTPARTIJ
OP VASTENAVOND
Op het moment dat ik dit schrijf woedt
het carnaval in Nederland. Het is een
oud volksvermaak ook op Texel, dat
ook nu nog zijn carnavalsvierders kent
(het gerucht wil dat ons hoofd financi
en een enthousiast vierder is). Ik stuit
te bij mijn naspeuringen op het volgen
de gebeuren.
5
Voor het gerecht van Texel verschijnt de
schout als aanklager tegen een jonge man,
Lubbert Jacobsz genaamd. Die wordt er van
beschuldigd dat hij tijdens een vechtpartij op
Texel ten huize van Pieter Cornelisz deze
laatste ernstig heeft toegetakeld met een
mes. De 'Keuren van Texel', een soort wet
boek waarvan in het gemeente-archief een
exemplaar van ca. 1585 aanwezig is, stellen
op een dergelijke overtreding volgens de
schout een boete van 10 karolus guldens.
Of, als de aangeklaagde die niet kan of wil
betalen, het verlies van zijn rechterhand. Dat
is de straf voor een 'keur-wonde', een ver
wonding die in de keuren van Texel wordt
vermeld. Op p. 41 verso luidt de tekst daar
over: Van quetsinqe. Item: of iemant met
scarpe wapen den anderen wonde ende
daerof verwonnen worde met twe scepenen
of meer tel ons gelden X£ [10 pond] ende
die gequeste X£ of hij sal zijn hant verliezen.
U bemerkt allereerst dat niet het slachtoffer,
maar de schout de verdachte aanklaagt. De
reden daarvan is dat de schout zijn baantje
kocht, en o.a. uit de opbrengst der boeten
moest proberen in zijn levensonderhoud te
voorzien. Daarom wil hij nu ook het volle
pond hebben en eist hij zijn 10 karolus gul
dens bij de schepenen van Texel op. Die
voelen daar echter niets voor; ze hebben ook
geen zin getuigen op te roepen en vinden
dat de aangeklaagde voldoende is gestraft
als hij 6 'pond' (of karolus guldens) als boete
betaalt. De schout neemt daarmee echter
geen genoegen. Hij eist van de schepenen
dat zij zullen doen wat in het Keurboek staat.
Schepenen blijven echter weigeren, zodat de
schout als enige oplossing ziet dat hij in ho
ger beroep gaat bij het Hof van Holland in
Den Haag. Als u dat wat overdreven toe
schijnt, bedenk dan dat een heel behoorlijk
jaarsalaris in die tijd 50 pond bedroeg; zeg
dus maar voor 't gemak dat 6 pond omgere
kend ongeveer staat voor 6000 gulden nu.
Voor het Hof verhaalt de schout het gebeur
de op Texel uitvoerig en herhaalt zijn eis van
10 pond, verhoogd met de inmiddels gederf
de rente, de gemaakte kosten en de geleden
schade die het voeren van 2 rechtsgedingen
hem heeft bezorgd. Daar verschijnt dan ook
de aangeklaagde Lubbert Jacobsz. Hij ver
weert zich door te vertellen wat er werkelijk is
geschied en begint met zich voor te stellen
als 'een jonge, ongehylict [ongetrouwd] man'
die op Texel bekend staat als een 'duechde-
lick eerlick jonck gesel, kijver noch vechter'
die zijn brood zuurlijk verdient met het van
gen van vogels. Hij is voor het vasten
avondspel uitgenodigd ten huize van voor
noemde Pieter Cornelisz. Deze bemerkt ech
ter in de loop van de avond dat de gedaagde
beter weet om te gaan met de jonge vrijsters
en door hen meer gewaardeerd wordt dan de
gastheer. Uit jaloezie begint Pieter hem dan
geringschattend te behandelen, 'sprekende
veel spitige woerden' en trekt vervolgens zijn
mes om de gedaagde te 'invadéren' [denk
aan 'invasie']. Lubbert echter, die geen wa
pen bij zich heeft, loopt naar buiten. Pieter,
die hem achterna wil, wordt onderwijl door de
meisjes tegengehouden; en tijdens deze wor
steling valt het slachtoffer op de grond zon
der dat de gedaagde met hem handgemeen
is geweest.
Als Pieter weer is opgekrabbeld ontdekt hij
aan zijn onderarm 'een klein crabbeken bloet
ontrint [omtrent] een halve vinger lang mair
nyet diep an zijn arm achter tlit van zijn handt
twelck hij -volgens Lubbert- int worsselen mit
een speldt van den meyskens mochte gecre-
gen hebben oft him zeiver onverhoets ge-
daen hebben'.
Nu blijkt ook dat de schepenen van Texel