Beroemde Duitser
overleeft schip
breuk op Eierlandse
gronden
10
Op 6 januari jl. was het precies 175 jaar
geleden dat Heinrich Schliemann, wereldbe
roemd archeoloog, ontdekker van de
schatten van Troje, werd geboren.
Rond 1840 is Hamburg één van de welva
rendste Hanzesteden. Een stad vanwaar vele
kusten worden bevaren en een verzamel
plaats van bruisende activiteiten. Heinrich
Schliemann, afkomstig uit Noordoost-
Duitsland, komt daar aan op 13 september
1841. Hij is de zoon van een predikant uit
het dorp Neubukow en op dat moment 19
jaar oud. Thuis was de familiesituatie niet zo
plezierig geweest en de jonge Schliemann
zoekt het avontuur. Hij heeft een grote hang
naar vreemde talen, is reislustig, heeft een
hardnekkige wil om te overleven en van alles
te beleven. In zijn verdere leven zou hij ook
niet vies zijn van verdraaiing van feiten als dit
zijn eigen hachje ten goede zou komen. Al
gauw wordt hij in Hamburg aangenomen bij
een groothandel in grutterswaren. Zijn ge
zondheid is niet geweldig en na enkele we
ken moet hij afhaken.
Hij treft kort daarna de reder J.F. Wendt, die
jonge mensen zoekt voor een handelshuis in
Colombia zie voetnoot). Zo stapt Heinrich
aan boord van de Dorothea. Dit evenwel,
nadat hij voor zijn laatste erfstuk, een zilve
ren horloge, de benodigde attributen voor de
oversteek had gekocht. Behalve een broek,
een jas en drie overhemden, schaft hij zich
een paar dekens aan en een zeegrasmatras.
Het is zeer waarschijnlijk dat de vulling van
deze matras, door de Texelaars zeewier ge
noemd, afkomstig is geweest uit de Wadden
zee. Hamburg was in die tijd een belangrijke
afnemer van gedroogd zeewier.
Wegens stormweer wordt de reis enkele da
gen uitgesteld, maar tenslotte vertrekt de Do
rothea dan op 28 november 1841 's morgens
om 4 uur, begeleid door kanonschoten, teken
van de wens voor een behouden vaart. Daar
de kiel van de spiksplinternieuwe driemaster
voorzien is van een dikke laag koper, waar
door zich geen begroeiing aan de scheeps
huid hecht en de beruchte paalworm geen
vat heeft op het hout, verlopen de eerste da
gen zeer voorspoedig.
Op 11 december steekt een storm op, die
aanzwelt tot orkaansterkte. De Dorothea
wordt als een veertje op en neer geslingerd.
De zeilen scheuren en de passagiers raken
in paniek. In zijn dagboeken schrijft de poch
erige Schliemann dat hij zelf gewoon naar
bed ging en droomde van de Colombiaanse
vlakten; het doel van de reis. Rond midder
nacht wordt hij door de kapitein gewekt met
de mededeling dat het schip zinkende is. Het
water stroomt al door de vernielde patrijs
poorten en Schliemann moet zich halfnaakt
zien te redden. Terwijl de bemanning in
stormweer met sneeuwvlagen nog probeert
de sloepen te strijken, ziet Heinrich even la
ter dat deze totaal verbrijzeld worden zie
voetnoot). De Dorothea begint te zinken.
Wanneer het schip in de golven verdwijnt,
houdt Schliemann zich vast aan een lege
houten ton.
Tegen zonsopgang komt de jongeman bij op
een zandbank. Hier wordt hij, naar eigen
zeggen, gered en meegenomen 'naar een
herberg in het dorp Zuid-Eijerland op Texel'.
Bij nader inzien is hij behoorlijk gehavend.
Zijn voeten, zijn gezicht en zijn lichaam verto
nen wonden en tijdens de ramp is hij een
paar tanden kwijtgeraakt.
Het strandingsrapport van 12 december
1841, gericht aan Zijne Excellentie Den Hee-
re Staatsraad Gouverneur der provincie
Noord Holland, bevat de volgende gegevens:
'ik geef mij de Eer Uwe Excellentie te rappor
teren dat heden morgen in de Eijedandsche
banken is vervallen het Hamburger Brikschip
Dorothea van Hamburg naar Layaira, met
stukgoederen, Kapitein J. Simonsen; de laat
ste is met Equipage en 3 passagiers, ten
getale van 16 Man behouden aan het Eijer-
iandsche Huis gekomen en heeft de Hulp der
Strandvonderij ingeroepen, ofschoon het zeer
twijfelachtig is, of van het Kostbare Schip en