OVER-TESSELAARS
door Gerard van der Kooi
Ghisbert Brom heeft in 1898/1899 een arti
kel geschreven over een hoogst zeldzaam
geschrift. Zijn artikel werd gepubliceerd in
het Archief voor de geschiedenis van het
Aartsbisdom Utrecht, Jaargang 23-24. Het
behandelt de naamlijst van priesters die in
het bisdom Utrecht zijn gewijd tussen 1505
en 1518.
In die tijd besloeg het bisdom Utrecht het
grootste deel van het huidige Nederland en
in elk geval Zeeland, Zuid- en Noord-Hol
land. Op mijn speurtocht naar de situatie
van Texel in 1530 leek het me nuttig ook dit
artikel te raadplegen voor mogelijke Tesse-
laars daarin. Ik werd daarin niet teleurge
steld, maar daarover zo dadelijk meer.
Tot mijn spijt las ik dat Brom niet de gehele
tekst had gepubliceerd. Hij heeft zich be
perkt tot de priesterwijdingen en die van
subdiakens en diakens niet opgenomen, om
dat dat veelal dezelfde personen en namen
betreft. Meestal namelijk vonden alle wijdin
gen achter elkaar plaats in een tijdsbestek
van 8 weken; en dat gewoonlijk tweemaal
per jaar. Mij interesseerden echter ook de
eerdere wijdingen vanwege een mogelijke
uitval van Tesselaars voor de laatste wijding.
Het door Brom geraadpleegde handschrift is
echter niet meer toegankelijk. Het is in de
afgelopen 100 jaar zo achteruitgegaan dat
het niet meer mag worden ingezien. Ik moet
me daardoor in eerste instantie baseren op
de door Brom gepubliceerde lijsten.
Wanneer kon iemand nu tot priester ge
wijd worden? Studies van rooms-katholieke
kerkhistorici als R.R. Post en L.J. Rogier
geven aan dat enige opleiding daarvoor nau
welijks was vereist. Een bewijs van goed
gedrag was belangrijker, een beetje kennis
van Latijn en de 7 sacramenten meegeno
men. Centraal stond de vraag of je in staat
was je wijdingsgeld aan de bisschop af te
dragen. En als je al een betaald baantje als
priester in het vooruitzicht had, was je bij
voorbaat voor het wijdingsexamen geslaagd.
Brom verzucht dan ook, met een zinspeling
op Jes. 9:2-3: Gij hebt het volk vermeerderd,
maar zijn vreugde hebt Gij niet vergroot; met
andere woorden: er waren wel veel pries
ters, maar het volk had er weinig aan.
Waren er dan zoveel? Moet rooms-katholiek
Texel zich nu alleen redden met de gewaar
deerd pastoor Kolkman, toen waren er op
Texel een flink aantal priesters. Niet alleen
als pastoor in de parochiekerken om zich
met de zielzorg bezig te houden, maar ook
een gedeelte dat zich alleen met speciale
(betaalde) vicaries bezighield. Dat kun je
vertalen als: het hebben van een speciale
kerkelijke opdracht, zoals het lezen van een
mis op het St. Jacobs-altaar op woensdag
middag voor een bepaald gilde. Verder de
den deze priesters geen dienst, daaruit haal
den ze hun inkomen. De pastoor van Den
Burg echter moest zijn baantje pachten en
daarna maar zien of hij dat geld in zijn func
tie weer kon terugverdienen. Eigenlijk zeg ik
het nog verkeerd. Want Den Burg had geen
pastoor, maar een vice-cureyt. De eigenaars
van de kerk -elke kerk was wel van iemand
waren de pastoors en die woonden in Den
Haag. En zij verpachtten dus hun bezit aan
een vice-cureyt. Als het in het eerste kwart
van de zestiende eeuw dan ook slecht gaat
met de texelse economie, zijn de klachten
over de hoge pacht niet van de lucht. Daar
over is een heel interessante brief uit 1529
die een goed beeld geeft van de moeilijkhe
den die de kerk dan met name op financieel
gebied ondervindt. Van een bloeiend kerke
lijk leven, zoals onlangs werd gesteld in het
blad der RK-parochie op Texel, is in deze
periode geen sprake.
Maar we bespraken de vraag of er veel
priesters op Texel waren in die tijd. In het
hele bisdom was er in de periode 1505-1518
gemiddeld 1 priester op elke 55 inwoners!
Texel, dat toen ongeveer 2200 inwoners
had, zou dus ca. 40 priesters tegelijk gehad
hebben. Dat lijkt ontzettend veel en valt ook
niet geheel te bewijzen. Daarover moeten de
Rekeningen van het Domkapittel in Utrecht
meer uitsluitsel geven. Ook daaruit heb ik
inmiddels de voor Texel relevante gegevens
overgenomen, zodat ik daar ooit nog wel op
18