OOSTERENDER HERINNERINGEN Tessels Prate 23 Kouwe Jan en warme Melie In het nummer van september 1995 van ons blad kwam ik twee keer de naam 'Kouwe Jan' tegen. Daarbij schoot me een verhaal te binnen dat als kind veel indruk op me maakte. Wie Kouwe Jan was weet ik niet, maar mijn moeder vertelde dat we in de ver te nog familie van hem waren. Als meisje bracht ze hem eten in een leegstaand huis in Oosterend. Hij lag daar ziek en verlaten in een ledikant, dat als enige meubelstuk was blijven staan. Uit wat er verteld werd, leidde ik af dat Jan zich door zijn kouwe karakter van iedereen vervreemd had. Zelfs zijn eigen familie bemoeide zich niet meer met hem. Dat lege huis met dat eenzame bed leek wel symbolisch voor zijn leven, vooral omdat hij ook tussen de kale wanden zijn laatste adem uitblies. Sommige mensen blijven je bij door een koude uitstraling en anderen door de warm te van hun persoon. Iemand uit die laatste categorie was 'tante Melie'. Eigenlijk heette ze Marie, maar door een spraakgebrek (ze kon de V niet zeggen) noemde ze zichzelf altijd Melie. Ze woonde in een huis tegen over de N.H. kerk en was getrouwd met Co- melis Koning, de eigenaar van een eende- kooi buiten het dorp (Oosterend). De me nsen waren kinderloos en om een onna speurlijke reden was ik Melies oogappel ge worden. Als kereltje van vijf verbaasde ik me erover dat iemand die met een koning (Cornelis Koning) getrouwd was, niet met 'koningin' aangesproken moest worden. Tante Melie was een hartelijke vrouw, die graag met me rondsjouwde en altijd blij be gon te lachen als ze me zag. Ze was ook gulhartig. Ik zie nog de reusachtige sinaas appel die ze naar me toerolde. Zo'n grote had ik nog nooit gezien. In een tijd van cri sis en armoede een cadeautje om 'u' tegen te zeggen. Toen we na een jaar of vijf 'over kant' naar Oosterend terugkeerden, was ik een klierige schooljongen zonder interesse voor ouwetjes. In die tijd (begin 1946) over leed tante Melie als weduwe van ver in de 70. Ik herinner me dat haar achtergebleven hondjes furieus voor de ramen zaten te blaf fen. Er was moed voor nodig het huis bin nen te gaan. Wat overgebleven meubeltjes, die aan straat werden gezet, sleepten wij weg voor de meierblis. Het vuur heeft dat jaar extra mooi gebrand door de nalatenschap van tante Melie. Pas als je ouder wordt ga je aan zulke mensen uit je vroege jeugd terugdenken. En nu pas realiseer ik me dat tante Melie ons in dat vuur nog na haar dood warmte en gezellig heid meegaf. Gerbrand Fenijn (Uit de Tex. Cour. van 26 maart 1930) Eisoeke Vroeger, as de tiêd fan kievieseier soeke ferbee wos, ginge we in mei eier fan are feugels soeke, wot doè free moch; teminste, ze liete je free soeke. In 't Neuweland, op 't Stöör of in de Pette en ok in de Poêl of op 't Kóólstik kon je der genog fiende. 't Beurde welders dot je der mit 50, soms wel mit 100 thuuskwam. We skouwde ze eerst ollegaar, want as ze fuul wazze liete we ze lèègge. We snede der dan mit ons mes een gróóte V bee; dot betekende dot ze fuul ware en iederiên liet ze dan lèègge, want zokke fule eier uuthale wier altóós as 'n lilleke streek beskouwd. We sochte dan meest naar eier fan klute, lieuwe, tjerkies, mareis, stöörtjes, kragemakers en swortkopmeeuwe. Soms beurde 't ok welders dot we een vroekeitje meenamme, maar kleinder eitjes nooit. Klei ne eitjes uuthale fonde we net zö slecht as fule eier uuthale. Na 15 of 20 mei sochte we nie meer; we liete de feugels dan vöörder broêde en as je dan een maand later in 't Neuweland kwam, sag je ferskeie jonge feugels lóópe, veul meer as teugewoordig en toch worre der nou lang zóveul eier niet uuthaald as vroe ger. Vroeger wazze der ok nag-ol puur hormelin- ge, die ferskeie jonge feugeltjes dóód

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1996 | | pagina 25