DE DOORBRAAK: OOST- OF WESTWAARTS? vraag kunnen we niet beantwoorden, hoewel we denken dat er geen reden is waarom het toen niet reeds zou hebben bestaan. Het water van de pleistocene heuvels moest in ieder geval afge voerd worden en zo horen heuvels en beken onverbrekelijk bij elkaar. In die tijd mondde het Maresdeop stellig niet uit op het Flevomeer; dat lag blijkens Afb. 1 te ver in het zuiden. Gezien de loop van de Texelstroom, de Balgh en het Amstel Diep vermoeden we dat in de Romeinse tijd (de situatie van Afb. 1) het Maresdeop ter hoogte van Oosterend zuidelijk langs de daar liggende kleidekken liep (nu: de Vlakte van Kerken). Misschien liep een tak door tot het VIie; die onderstelling lijkt redelijk maar is (nog) niet hard te maken. Datzelfde geldt voor een eventuele zuidelijke tak: waarschijnlijk maar niet zeker. De vermoedelijke loop van het Maresdeop in de eerste eeuw na Chr., met inbegrip van mogelijke oostelijke en zuidelijke takken, is door ons in Afb. 1 weergegeven in enkele dubbele lijnen, waarbij de breedte van het lijnenpaar geenszins opgevat moet worden als een aanduiding voor de breedte van de beken. Een opmerking is hier verder op zijn plaats: het hoogveen ter plaatse van de latere Waddenzee verdween niet geheel en al. Op de oudste ons bekende zeekaarten, die omstreeks 1550 tot 1650 getekend werden, treffen we de resten ervan nog aan. De kaart van Cristiaan Sgrooten uit 1573 (Afb. 6) toont ten zuid-oosten van Vlieland een uitgestrekte waardgrond, 'Die Moer Wardt'. Het woord 'Wardt' betekent 'waard': dit is buitendijks land, en 'moer' is 'veen', zoals reeds gezegd. Nog bestaande veengronden in de Waddenzee zijn nu bedekt door een laagje zeeklei. Er blijven vragen over: waar ontsprong het Maresdeop, wanneer, hoe en waarom brak het door naar de Noordzee? 5. De aanval van twee kanten We zullen in het navolgende de aanwijzingen samenvatten dat het Maresdeop aanvankelijk in oostelijke richting liep, langs het hoge land van Texel en voorlopig nog zonder de westelijke verbinding met de Noordzee. We realiseren ons dat dit laatste gezichtspunt lijkt te strijden met het intuïtieve beeld, dat het Marsdiep eens ontstaan zou zijn als een aanvankelijk kleine inham in de strandwal langs de westelijke Noordzeekust. Deze inham zou door de werking van de getijden en van stormen en door overstromingen steeds dieper het land in dringen, waarna tenslotte de verdere doorbraak vanuit de Noordzee naar het Almere volgde. Deze gedachte, die in eerste instantie vanzelfsprekend lijkt, wordt o.m. weergegeven in het recente werk van Borger en Bruines (1994) en wordt getoond in de door hun als bijlage bij hun werk gegeven Archaeolo- gische Kaart van Noord-Holland. Een tegengestelde mening wordt verkondigd door Frans Diede- rik (1991, blz. 22 en 70). In diens kaart, geldend voor ca. 1000 na Chr., bestaat het doorgebro ken Marsdiep nog niet. Ook Zagwijn (1986, 1991) vermeldt omstreeks 800 - 900 nog geen doorbraak. We denken dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de aanval van twee kanten kwam. Zodra eenmaal de strandwal doorgebroken is krijgt de zee gemakkelijk vat op het kwetsbare gebied daarachter en daarna zal het zeewater zijn weg zoeken door de reeds aanwezige waterlopen - de moerbeken in ons geval. De grootste bedreiging van de strandwal kwam uiteraard uit het westen. Door de - lichte, maar gestage - stijging van het zeeniveau, door stormen en vloeden (waarschijnlijk samenhangend met de hoge gemiddelde jaartemperatuur die hier omstreeks 1200 heerste), schoof de Noordzeekust steeds verder naar het oosten op. Tenslotte brak de westelijke strandwal door en kreeg het 7

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1995 | | pagina 9