de Ruigendijk, en in 1000 - 1200 lag het verste punt bij de Grensweg in het Dennenbos. De inham stoof geheel dicht toen omstreeks 1200 de huidige duinen begonnen te ontstaan. Het zoute water dat, blijkens grondboringen door de Electriciteitsmaatschappij tot op heden op ca. 10 - 12 m diepte bij de Okusweg wordt aangetroffen (J. Ruiter, pers. mededeling) en op ca. 23 m diepte bij de Mient heeft met deze inham waarschijnlijk niets te doen. Het feit dat ook elders onder het Texelse keileem breinzout water wordt aangetroffen (bijvoorbeeld bij de boer derij 'Scholleboe') moet betekenen dat dit zoute water daar al was, voordat in de voorlaatste ijstijd (140 000 tot 200 000 jaar geleden) het keileem hier werd neergelegd. Het moet dus uit een nog vroegere tijd stammen en waarschijnlijk is het een overblijfsel van de Holsteinzee. 2. Moerbeken Overal om het Texelse heuvelgebied moet water gestroomd hebben. Het hoogveen, met zijn sponzige structuur, kan water vasthouden. Overtollig regenwater stroomt niet direct weg, maar sijpelt geleidelijk naar lagere grond aan de zijkanten van het hoogveen, waar het als kwelwater aanleiding kan geven tot het ontstaan van beken. Dit gebeurt vooral wanneer het veen op hoge grond ligt: in de lagere gebieden komt dan het drangwater tevoorschijn. Een mooi voorbeeld daarvan uit de tegenwoordige tijd is de Drentse beek de Hunze (ook wel Oostermoerse Vaart genoemd). De Hunze loopt langs de heuvelrug De Hondsrug en wordt gevoed door water afkomstig van deze heuvels en van het Boertanger Veen, het grootste nog bestaande hoogveen gebied van Europa. Een beek in het veen wordt wel een moerbeek genoemd. Een oude naam voor het veen is name lijk: het moer. Het engelse woord voor veen is 'moor'; het wordt als 'moer' uitgesproken. Ook in het duits is 'Moor' de naam voor veen. Een oud rijmpje zegt: Gelukkig is het land, Waar 't kind zijn moer verbrandt. Ook hier betekent 'moer': veen of turf. We vermoeden dat de hierboven beschreven 'inham van Ente' (Afb. 2) zijn basis vond in beken van kwelwater die langs de noordwestelijke zijde van de Texelse pleistocene heuvels ont stonden. Toen het zeeniveau steeg en de Noordzee ter plaatse van het huidige Westerslag door een zwak deel van de strandwal brak, werden deze moerbeken 'aangetapt' (met de zee verbonden) en zo ontstond, onderstellen we, de inham. Maar ook elders om de heuvels van Texel en Wieringen moeten uit kwel- en drangwater moerbeken zijn ontstaan. Water vloeide langzaam van de Texelse hoogten: het Hoornder Clijf, de lage heuvels van De Westen en Den Burg, de Hoge Berg, het hoge land rond Oosterend en Oost, en zo ontstonden moerbeken overal rondom het Texelse heuvel- en veenland. Een sprekend voorbeeld, dat we hier met nadruk noemen omdat het nog verder in dit artikel ter sprake zal komen is een door Kloosterhuis (1986) beschreven waterloop die westelijk langs het Hoornder Clijf noordwaarts tot bij De Westen liep. De veldnaam 'De Kerrekie' (De Kerke Ee, tegenover het Torenhuis in De Westen) verwijst er direct naar (Afb. 3), maar ook veldnamen als Uiterdijken, Uiterdijk, Veerkoog en de talloze kogen die men aantreft precies langs de vroegere begrenzing van deze waterloop; zie hierover ons artikel in dit Tijdschrift (De Jager en Kikkert, 1993). Andere dergelijke beken in het Texelse land waren de Ee van Noordhaffel en de Lange (of Lage) Waal. Evenzo stroomde water van de pleistocene heuvels van Wieringen en van het hoogveen tussen Texel en Wieringen en ook dat gaf aanleiding tot de vorming van een aantal moerbeken in en om het hoogveen. 3

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1995 | | pagina 5