Duin tot Den Horn reeds geruime tijd daarvoor moet zijn ontstaan. Zo komen we voor het tijdstip van de verheling tot het - niet eens zo onzekere - jaartal 1290 of ten hoogste 1300. Deze verheling is de eerste in de hierboven beschreven reeks. Hij trad op na de doorbraak van het Marsdiep. Met deze gegevens in de hand kunnen we nu enig uitsluitsel geven over de vraag wanneer die doorbraak plaats vond. Dit tijdstip kunnen we bepalen door te bedenken dat, gemiddeld genomen, er ruim 150 jaren liggen tussen het ontstaan en verhelen van de achtereenvolgende banken: na de eerste verheling in 1290 vonden namelijk nog vier verhelingen plaats, die van 1390, 1590, 1738 en 1910. De gemiddelde tijd tussen twee verhelingen is dus 150 jaar, maar uit de opsomming volgt dat het tijdsverschil niet steeds 150 jaar was: er is een onzekerheidmarge van gemiddeld 35 jaren. Dat betekent dat de eerste bank voor het zeegat tussen Huisduinen en Texel tussen 115 en 185 jaar voor ca. 1290 tot 1300 ontstond, d.w.z. omstreeks 1140 tot 1150. We hebben ook gezien dat de bank snel na de doorbraak moet zijn ontstaan: er is geen groot tijdsverschil tussen verheling van een bank en het ontstaan van een nieuwe. We vergelijken het jaartal 1145 van de doorbraak met het bericht uit de bijlage tot de Annalen van het Klooster van Egmond dat 1170 geeft voor de doorbraak van het Marsdiep. Als we de onzekerheidsmarge in rekening brengen komen we op een doorbraak tussen 1110 en 1180. Een verdere onzekerheid komt doordat we het jaartal 1145 hebben afgeleid van 1290 tot 1300, waar ook al enige onzekerheid in zat. Daarom lijkt het bericht uit de bijlagen tot de Annalen van het Klooster van Egmond, dat het Marsdiep in 1170 zou zijn doorgebroken, niet in tegenspraak met onze schatting: de twee jaartallen stemmen 'binnen de onzekerheidsgrenzen' met elkaar overeen. Daarom houden wij 1170 aan. Het verdere verloop ging snel; nog geen 50 jaar later, in 1222 werd de 'Suydersee' voor het eerst schriftelijk genoemd. Na 1170 ontstonden de stad Amsterdam en sommige andere steden langs de Zuiderzee (J. Baart, pers. med.) In 1303 werd het Marsdiep een bruikbare zeeverbinding genoemd. 17. Den Andel Het verhelen van de eerste noorderhaaksbank met de Texelse kust moet hebben plaats gevonden ter hoogte van het Loodsmansduingebied, en moet direct aanleiding hebben gegeven tot de vorming van het Loodsmansduin, Stokje van Duin, de duinrichel naar Den Horn en de duinen ten westen van de Kuil. De periode van om en na 1200 was er een van zeer intense duinvor ming. De toestand na de verheling van 1290 wordt getoond in Afb. 3, naar Kloosterhuis. Wij merken hierbij op dat wij echter geneigd zouden zijn daar het zuidelijke stukje duinen ten westen van de Kuil aan toe te voegen. Tussen de duinrichel naar Den Horn en Het Clijf was een baai ontstaan, nu de polder De Naai geheten en vroeger Den Andel. Ook het begin van De Kuil, met zijn zuidelijke afgrenzende duinrichel, moet toen reeds aanwezig zijn geweest. Voor de naam Den Andel kennen we twee verklaringen. Een daarvan wordt gegeven in het boek van Jc. Schraag (1990). De naam Den Andel, vroeger ook wel Den Souten Andeel genoemd, zou slaan op Gewoon Kweldergras (Puccinellia Maritima) een grassoort die veel voorkomt in zilte onderlopende gebieden zoals de Slufter en de Mokbaai. Schraag voegt daaraan toe: "of gors". Deze laatste naam staat voor buitendijks begroeid land, door aanslibbing gevormd. Een andere verklaring wordt gegeven door de naamkundigen Kuenzel, Blok en Verhoeff (1989). In het noorden van de provincie Groningen komt, dicht bij de tegenwoordige waddendijk, een gebiedje voor dat ook Den Andel heet. Omstreeks 820, toen daar nog Oud-Fries werd gesproken 21

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1995 | | pagina 23