WANNEER BRAK HET MARSDIEP DOOR NAAR DE NOORDZEE? Eemien-tijd. Alleen aan de top komen, maximaal 10 tot 15 meter dikke, zanden voor uit de laatste ijstijd (Weichselien, ca. 110 000 tot 10000 jaar geleden). De Eemien-lagen ontbreken op het hoge gebied rond Texel: dit was toen ook al een eiland, uitstekend boven het water van de Eem-zee. De Weichselien-lagen werden in een landmilieu gevormd, veelal onder toendra-achtige condities (sneeuw-smeltwater, maar ook duinen), maar zonder dat landijs in de buurt was. Ook deze afzettingen (net als alle andere die genoemd zijn) behoren tot het Pleistoceen. Tenslotte, in de laatste ca. 8000 jaren (het Holoceen begon ca. 10000 jaar geleden maar aanvankelijk gebeurde in dit gebied niet zoveel) werden veenlagen, maar vooral zeezanden van de kustgordel (gestippeld) gevormd. Dat het Marsdiep tenslotte zo diep kon insnijden was het gevolg van twee zaken; de sterke getijdestroom en de gemakkelijke erodeerbaarheid van de Eemien-Weichselien zanden ten zuiden van Texel en ten westen ervan. De ten noorden van de erosiegeul gelegen keileem heuvels van Texel vormden een onoverkome lijke barriere. De gleuf tussen Huisduinen en Texel was een zwakke plaats in de strandwal, die daar dus kon doorbreken. Het zand dat daar lag kon door zeestromingen meegevoerd worden. In die gleuf ligt nu een enorme zandberg: de Razende Bol en de Noorderhaaks. Stel nu eens even voor dat er geen water in de zee zou zijn: dan zou men pal ten noorden van Huisduinen een 70 meter diepe slenk zien. Vanaf de bodem ervan zou men in het noorden de zandheuvel van de Haaks 70 meter hoog zien oprijzen. Een echte 'hoge berg'. 13. De doorbraak naar de Noordzee; de Noorderhaaksbank De 11e en 12e eeuwen van onze jaartelling kenden vele stormvloeden, die meestal gepaard gingen met grote verliezen van het slecht beschermde land. F. Allan (1856) verwijst naar de St Juliaansvloed van 1164 en de Allerheiligenvloed van 1170, waarbij belangrijke delen van Noord- Holland overstroomd werden. De laatste vloed wordt in een bijlage tot de Annalen van het Klooster van Egmond verantwoordelijk gesteld voor de afscheiding van Texel van Noord-Holland en het ontstaan van het Marsdiep ais het tegenwoordige zeegat. Bij diezelfde vloed verdronken duizenden mensen; de veendrempel tussen West-Friesland en Stavoren werd weggeslagen. Bij recente opgravingen nabij Amsterdam vonden de stads-archaeoloog J. Baart en medewerkers duidelijke aanwijzingen voor overstromingslagen. Deze werden gedateerd op omstreeks 1170. Opvallend is dat onder die overstromingslagen geen tekenen van bebouwing werden gevonden, maar wel daarboven. Zo lijkt het erop dat de doorbraak van het Marsdiep en het daarmee samenhangende ontstaan van de Zuiderzee tevens aanleiding gaf tot het ontstaan van het dorp/stadje aan de oever van de Amstel dat later uitgroeide tot Amsterdam. Er is een andere aanwijzing dat het Marsdiep in het midden van de 12e eeuw zal zijn aangetapt. De reden van onze voorkeur voor deze periode hangt samen met wat we nu weten over de vorming van de Noorderhaaksbank en de invloed die deze bank heeft op de vorming van kust en duinen. Laten we daarom eerst de huidige toestand van de getijdenbewegingen bij het zeegat tussen Huisduinen en Texel bezien. Toen het Marsdiep vanuit de Noordzee was aangetapt kregen de eb- en vloedstromingen ook vat op het Marsdiep en de Waddenzee daarachter. De huidige toestand is de volgende (Afb. 10). Tweemaal per dag komt vanuit het zuiden langs de kust van Noord-Holland de vloedstroom op en een deel daarvan stroomt door het Schulpengat en daarna het Marsdiep naar het oosten. Gelijktijdig echter stroomt de hoofdmacht van de vloedstroom verder noordwaarts langs de kust. 17

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1995 | | pagina 19