8. De naam Maresdeop
Wat betekent de vroeg-Middeleeuwse naam 'Maresdeop'? Volgens Prof. J.A. Huisman is 'deop'
een Oud-Friese naam voor 'diep', een waterstroom, rivier of beek. Verder is 'mare' een woord
van Latijnse oorsprong dat al vroeg in de Germaanse talen is overgenomen, maar daarbij van
betekenis is veranderd. In het Oud-Hollands en Oud-Fries betekent het 'stilstaand water, meer of
poel'. Maresdeop kan dus betekenen een diep dat verbinding geeft met een plas of meer. Deze
naamsverklaring bevestigt het hierboven reeds gegeven beeld over het oude Maresdeop: een
beek of rivier naar een meer, waarschijnlijk het meer ten zuiden van Wieringen, dat omstreeks
500 was ontstaan. Deze verklaring wordt ook bevestigd door de in 1350 nog gebruikte naam
'het Meersdiep', die in het bedijkingsverlof voor het Texelse poldertje 'Spyk' voorkomt (geciteerd
in Van der Vlis, 1975, p. 43).
We vestigen hier de aandacht op een soms gehoord misverstand, nl. dat 'mare' zee zou
betekenen. Dat is inderdaad zo in het Latijn en Italiaans. Het is ook zo in het Zuid-Duits waar
'das Meer': de zee betekent, maar dit is niet het geval in het Noord-Duits en het Nederlands;
daarin slaat het op het woord 'meer'. De Zuid-Duitsers spreken van 'Mittelmeer' voor de
Middellandse Zee, maar de Noord-Duitsers, Nederlanders en Engelsen hebben het over de
Nordsee, Noordzee en North sea, en niet over het Noordmeer! Dit is in Duitsland het verschil
tussen het Nederduits, de taal die gesproken werd benoorden de lijn Sittard, Düsseldorf, Kassei,
Berlijn, Frankfurt a/d Oder, en het ten zuiden van die lijn vroeger gesproken Hoogduits
(tegenwoordig spreekt men in heel Duitsland het Hoogduits).
Een andere naamkundige aanwijzing is te vinden in de Wieringse plaatsnaam Den Oever;
blijkens de kaarten moet dit slaan op de oever van een water langs het noord-oosten van
Wieringen. De Wieringer steile kusten, het Oosterklief en het Westerklief (de 'kliffen') komen
verderop ter sprake.
9. Vergroting van het Flevomeer in de vroege Middeleeuwen.
In de vroege Middeleeuwen vonden belangrijke veranderingen plaats ten oosten van Texel. Was
in de Romeinse tijd het Flevomeer nog een binnenmeer dat slechts door enkele kleine riviertjes
gevoed werd, dat veranderde toen de Rijn verbinding kreeg met het meer en toen in het noorden
het Vlie verbinding kreeg met het Flevomeer, dat vanaf ca. 500 het Almere genoemd werd.
We weten (nog) niet wanneer precies de Rijn verbinding kreeg met het Flevomeer/Almere.
Sommigen houden het erop dat dit reeds in de Romeinse tijd gebeurde, door het graven van de
'Drususgracht'. Anderen denken aan een doorbraak van de Gelderse IJssel tussen 300 en 500 na
Chr. De situatie tussen 500 en 700 na Chr. wordt getoond in Afb. 7, ontleend aan Zagwijn
(1986, 1991). We kunnen het probleem het best beschrijven in de woorden van Prof. Zagwijn
zelf, die ons hierover het volgende schreef:
Oorspronkelijk is de 'Flevo' of 'Almere' lagune ontstaan als een systeem dat soms zoutsoms
zoet was en naar het westen afwaterde (zie de reeks kaartjes in mijn boekje, die in grote lijnen
wel juist zijn, al blijken verfijningen aan te brengen, naarmate nieuwere gegevens worden
toegevoegd). De zeegaten van deze afwateringen lagen bij Castricum en Bergen. Pas later
ontstond (aarzelend) een afwatering naar het noorden over de landrug tussen Wieringen/Texel en
Gaasterland heen. Waar kwam het zoete water vandaan? In hoofdzaak van kleine rivieren en
beken, zoals de Overijsselse Vecht en de Eem. De Gelderse Ijssel had nog geen rijnwater; pas
relatief laat kon rijnwater via de Utrechtse Vecht de centrale lagune bereiken. Deze werd zoet
als de genoemde zeegaten minder actief functioneerden en toen zij tenslotte definitief dichtgin-
11