HEER OVER DE AANVANKELIJKE LOOP VAN HET MARSDIEP
Maresdeop nabij zijn oorsprong verbinding met de Noordzee. De kracht van de zeestromingen
leidde daarop tot uitdieping en verbreding; fundamentele veranderingen traden op in wat nu het
waddengebied is. We trachten in het volgende dit proces in enig detail te beschrijven, en geven
argumenten van diverse aard om onze stelling te staven.
6. De Hont
Maar eerst nog dit. Het Marsdiep is niet het enige voorbeeld van een aanvankelijk oostwaarts
stromend water dat tenslotte een zeegat werd in de Noordzeekust. Er zijn meer voorbeelden. We
noemden reeds de 'inham van Ente' (Afb. 2). Een ander voorbeeld kennen we in de provincie
Zeeland.
De rivier De Schelde had daar tot in de vorige eeuw twee mondingen op de Noordzee: de
Westerschelde, ten zuiden van Walcheren en Zuid-Beveland, en de (nu afgedamde) Oosterschel-
de, ten noorden van deze eilanden. Duizend jaar geleden was er echter slechts een monding: de
(ooster)Schelde. Waar nu de Westerschelde ligt, stroomde toen een riviertje oostwaarts dat zijn
oorsprong had ergens bezuiden Walcheren. Het mondde bij het oosten van het tegenwoordige
Zuid-Beveland uit in de Schelde. Deze rivier heette De Hont.
Toen ook daar de Noordzee opschoof, brak uiteindelijk de strandwal door. Het zeewater volgde
de bedding van De Hont, die daardoor steeds breder werd en dieper werd uitgeslepen. Vanaf
toen had De Schelde twee mondingen naar zee. De zuidelijke van die twee heet nu De Hont of
Westerschelde. Na de afdamming van de Oosterschelde raakte de naam De Hont langzamerhand
in onbruik, maar tot in de eerste helft van deze eeuw was hij nog allerwegen bekend.
Zo kan het ook zijn gegaan met het Marsdiep: eerst een oostwaarts stromende beek in het
kwelderland ten zuiden en zuid-oosten van Texel en uiteindelijk het bekende zeegat tussen Huis
duinen en Texel.
Het proces dat hier wordt beschreven noemt men 'aantappen'; daarmee bedoelt men het
ontstaan van een doorbraak van een stroom naar de zeezijde, waarna de zee verbinding krijgt
met, en verder geleid wordt door, bestaande beddingen van rivieren of beken.
7. De loop van het Maresdeop uit oude geschriften
In het 'Oorkondenboek van Holland en Zeeland' (A.F.C. Koch, 1970, deel I, nr. 8) wordt het
Maresdeop in het jaar 817 nog een rivier (latijns: 'fluvius') genoemd. Het was dus nog geen
zeegat: er was geen verbinding met de Noordzee. Op zijn best was het een veenrivier, maar nog
waarschijnlijker was het niet meer dan een beek of stelsel van beken.
Uit datzelfde Oorkondenboek blijkt dat het Maresdeop eens langs een deel van zijn loop de
grensrivier was tussen de gebieden Texla en Wiron. Het gebied Texla omvatte de tegenwoordige
eilanden Texel en Vlieland en een deel van de kop van Noord-Holland. Wiron was een gouw
om Wieringen. De grenzen tussen deze gouwen zijn niet bekend en men kan op zijn best zijn
toevlucht nemen tot indirecte aanwijzingen. In een oud geschrift, gevonden in de Abdij van
Fulda in Hessen (Duitsland) wordt ene Gerlach genoemd, die in de achtste eeuw de Abdij vele
stukken land schonk. Een van die landerijen lag "nabij het Maresdeop in de gouw Wiron". Dat
bevestigt dat het Maresdeop, in de tijd dat de doorbraak naar de Noordzee nog niet had
plaatsgevonden, voor een deel van zijn loop grensde aan of liep door de gouw Wiron om
Wieringen.
9