per 1 augustus 1844.
Bij gewone "aanplakking" voor de betrekking meidden zich Jan Dito, Cornelis Dalmeijer, Jacob
Vlaming, Cornelis Koning, Willem Lochman, Cornelis H. Timmer. Cornelis Koning werd per 1
september 1844 benoemd en notaris J.L. Kikkert was zijn borg. Zijn schip "de Vriendschap" had
een achterkajuit zonder stookplaats maar met twee ruime kooien voorzien van matrassen van
paardehaar of wier en verder bedde- en linnengoed. Dan was er een voorlogies met twee kooien
en voorzien van een stookplaats. Ten dienste van de passagiers was in 't achteronder een
betimmerd "gemak". Dat was geen W-ater C-loset maar een omtimmerde emmer voor de grote -
en kleine boodschap. Koning deed wat voor zijn passagiers en verschafte hen privacy, ook in
benauwde ogenblikken.
Wegens bedanken van Leendert Dijksen in 1844 vroegen de twee anderen, te weten P. Bikker
en C. Koning, de gemeente geen nieuwe te benoemen. Het verzoek werd door de raad afgewe
zen, want zij wenste geen beperking van het beurtverkeer in het belang van de ingezetenen.
Benoemd werd Cornelis Dalmeijer, waarschijnlijk voor de dienst op Alkmaar want er kwam geen
nieuwe schipper bij voor Amsterdam.
Vervoersplicht
Waarschijnlijk had een beurtschipper iemand geweigerd mee te nemen en de vraag rees of de
beurtschipper ook verplicht was tot personenvervoer. De Officier van Justitie te Alkmaaar berichtte
de gemeente in 1852 dat beurt- en veerschepen voor goederen- en personenvervoer behoorden
tot de openbare middelen van vervoer. Er was dus vervoersplicht en de beurtschipper moest
vriend en vijand vervoeren.
Inbreuk op monopolie
Het monopolie van de beurtschippers op Amsterdam werd aangetast toen in 1852 Zur Mühlen
Taylor met concessie van het rijk een stoombootdienst Den Helder-Texel startten, maar ook
reeds een stoombootdienst den Helder - Amsterdam door het Noordhollandskanaal exploiteerden.
Inbreuk op het monopolie van de beurtvaart werd ook veroorzaakt door concessie-verlening in
1855 aan S. Keijser Pzn 1), A.D. Voigt 2) en C. Dalmeijer voor een stoombootdienst Texel-
Wieringen-Medemblik-Enkhuizen-Amsterdam. Dit bedrijf begon medio april 1856 met de "Texe
laar", die reeds in maart 1859 werd verkocht en dat betekende tevens het einde van deze
onderneming (uit Texelstoom van W.J.J. Boot, blz.18, 31, 32).
De voornoemde C. Dalmeijer, beurtschipper op Alkmaar, schreef in november 1855 aan de
gemeente, dat hij voornemens was zijn schip te verkopen in de verwachting, dat de stoomboot
zijn werk gedeeltelijk zou overnemen maar ging nu toch door met de beurtvaart. Hij was mede
eigenaar van de "Texelaar" en die zou eerst in april 1856 in de vaart komen. 18 mei 1859
berichtte Dalmeijer de gemeente nog dat de "Texelaar" medio juni weer in de vaart zou komen
op dinsdag, donderdag en zaterdag. Waar volgens W.J.J. Boot het schip reeds in maart 1859
verkocht werd zou het de nieuwe eigenaar kunnen zijn maar dit is volgens Boot twijfelachtig.
1) zoon van Pieter Sijbrandszoon Keijser, burgemeester van Texel van 1840 tot 1864.
2) gemeente-secretaris van 1851 tot 1865.
Begin 1856 vroeg de gemeente Amsterdam aandacht voor minder vaarbeurten en schippers in
verband met de stoomvaart. Hierdoor werd herziening van het Reglement noodzakelijk. 18 juli
1856 besloot de raad tot een "Verordening, houdende voorschriften omtrent de bediening van het
beurtveer tusschen Texel en Amsterdam vice versa" ook met een uitgebreid vrachttarief. Hierin
worden geen passagiers meer genoemd en dus was er geen personenvervoersplicht meer. Het
dagelijks bestuur benoemt in het vervolg de schippers. De eerder genoemde schipper D. Tuinder
verzocht nog in september 1856 om als derde schipper op Amsterdam benoemd te worden.
Volgens B W januari 1857 was er geen behoefte meer aan een derde schipper gezien de twee
7