DE TEXELSE BEURTVAART
en enkele reizen van vrije vrachtvaarders
BEURTVAART OP AMSTERDAM
Reeds in de 16e, 17e en 18e eeuw voeren vele kaag-en lichterschepen van Amsterdam naar de
rede van Texel en 't Vlie v.v. Deze schepen waren toen reeds gebonden aan regels vervat in keu
ren, ordonnanties, reglementen enz. De president van 't Texels gemeentebestuur "bij absentie
van denzelven" de vice-president Cornelis Kikkert verleende in 1814 aan Hendrik Timmer,
schipper op Amsterdam, een certificaat. Dit was een soort erkenning als schipper, waarmede
tevens aan andere gemeenten en/of steden verzocht werd hem ongehinderde doorvaart te
verlenen. Hierop was tevens vermeld, dat de burgemeester van Amsterdam hem een aanlegplaats
toestond namelijk, "de Texelsche Stijger Westzijde aan de Kaay". Nanning Koorn was door de
gemeente Texel al erkend in 1794 en kreeg van de gemeente Amsterdam in 1819 een aanleg
plaats aan "de Texelsche Kaay". Hetzelfde gold voor Pieter Gerritz. Bakker in 1810 met een
aanlegplaats in 1820. Zij waren min of meer de voorlopers van de beurtvaarders op Amsterdam.
Volgens Mr. J.M. Fuchs hangt de naam "beurtveer" samen met het varen om de beurt, want in
een ordonnantie is vermeld "dat ieder op sijn beurt afvaert".
Koninklijke besluiten in 1818 bepaalden intrekking van verordeningen waarbij in sommige plaatsen
van elders aankomende schippers belemmerd werden en voorts dienden keuren, reglementen
en ordonnanties op beurt- en veerschepen binnen acht dagen ter goedkeuring aan Gedeputeerde
Staten voorgelegd te worden. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland besloten d.d.1 oktober
1818, dat de kaag- en lichterschippers op 't Vlie en Amsterdam toestemming moesten hebben
van het plaatselijk bestuur en ook aan bepaalde eisen moesten voldoen. De heffing ten behoeve
van een voor de controle aangestelde commissaris bedroeg ƒ6,- per jaar. De vracht was bepaald
van en naar Pampus op 50,- in de zomer en 55,- in de winter met kagen niet kleiner dan 27
lasten (een last plm. 2 ton).
Behoefte aan een duidelijke regeling van de vaart had tot gevolg dat er in 1820 een tamelijk
uitgebreid reglement op goederenvervoer met beurtschepen kwam. Dit werd gezonden aan: Nan
Koorn, Gerrit Geus, Dk. Bremer, Jan Dalmeijer, Jan A. Koning, Jacob Rab, Jan Szn Ran, Pieter
Gzn. Bakker, Reier Koning, Klaas Hans?, Reier Dijker, Klaas Hoekstra en Maarten Smit. Kennelijk
waren dit toen de belanghebbende schippers. Nan Koorn en Pieter Gerritz. Bakker hadden al een
aanlegplaats in Amsterdam en waren daarmee waarschijnlijk al min of meer vaste beurtschippers
op Amsterdam, terwijl de overige niet aan een bepaalde dienst gebonden waren.
Leendert Dijksen kreeg hier de erkenning in 1825 en een aanlegplaats van Amsterdam in 1835.
Pieter Bikker werd hier in 1827 gecertificeerd als marktschipper van Texel naar Amsterdam en
kreeg in hetzelfde jaar een aanlegplaats aan de "Texelsche kade". Waarschijnlijk beschikte de
eerder genoemde Dk. Bremer niet over een ligplaats in Amsterdam of hij had bepaalde regels
overtreden, want B W van Amsterdam lieten in 1822 weten, dat hij reeds driemaal boete had
betaald.
VASTE GEREGELDE BEURTDIENST GEWENST
Blijkens de raad van 28 december 1835 was er behoefte aan een vaste en meer geregelde
beurtdienst al bestond die al middels drie schippers op vrij geregelde tijden. Zo kwam in 1836:
REGLEMENT en VRACHT-LIJST waarna de BEURT-SCHIPPERS varende van het EILAND
3