beurtschepen en de "Texelaar". Uit de inspectie in 1857 en 1858 blijkt dat de schepen van Pieter Bikker en Cornelis Koning in orde zijn en de naam hebben van resp. "Wisselvalligheid" en "Vriendschap". Was er volgens B W in januari 1857 geen behoefte aan een derde schipper op Amsterdam toch werd in december 1859 de reeds als hulpschipper dienstdoende D. Tuinder als derde schipper benoemd. Als Pieter Bikker op 24 januari 1860 ontslag verzoekt heeft hij 33 jaar op Amsterdam gevaren, te weten 10 jaar als markt- en 23 jaar als beurtschipper. Hoewel ook Paulus Duinker verzocht Bikker op te volgen ging de aanstelling naar Dirk Keijser Jansz met als borg Pieter Bakker Dirksz, koopman. In 1864 kreeg Cornelis Koning een proces-verbaal, omdat hij geen passagiers wilde vervoeren. De kantonrechter achtte hem hiertoe ook niet verplicht. Personenvervoer kwam immers niet meer voor in de verordening van 1856! Het was geen openbaar vervoer meer. Leendert Bakker Pietersz was in 1859 al door Pieter Bikker tevergeefs voorgesteld als zijn opvolger. In 1865 verzocht Bakker aangesteld te worden als vierde beurtschipper. Zijn verzoek werd door vele Texelaars en Amsterdammers ondersteund. Van de drie schippers lieten D. Tuinder en C. Koning de gemeente weten een vierde schipper overbodig te achten. Het aantal bleef beperkt tot drie schippers. In 1866/67 werden aangesteld Nanning Dekker Pzn in de plaaats van C. Koning en Jan Bruin Dirksz (1833 - 1882) - opperstuurman ter koopvaardij- in de plaats van D. Tuinder. Zowel P.S. Dekker als P. Timmer verzochten in 1875 Nanning Dekker op te volgen, maar Dekker adviseerde de gemeente bij zijn ontslagaanvraag P. Keyzer Tzn(1847-1911) aan te stellen en daartoe besloten B W 28 januari 1875. Hij voer met de "Drie Gezusters", een tjalk van 83 ton. Blijkens zijn rekening in 1875 aan Wed. M. Langeveld Pzn, Den Burg vervoerde hij 120 mud tarwe naar de Rijp voor 12,-, 11 mud erwten naar Amsterdam voor 1,10, drie oxhoofden*, 1 anker en 2/2 ankers ledig naar Hoppe te Amsterdam voor f 0.75. oxhoofd is een wijnmaat van 6 ankers of 230 L; Amsterdams anker is 38.8 L. (Zie illustratie 1 en 2 en foto's 4a en 4b.) Wet openbare middelen van vervoer van 23 April 1880 Met deze wet werden de verschillende verordeningen omtrent de bediening van beurt- en marktveren ingetrokken. Art.1 "Tot het in werking brengen van een openbaar middel van vervoer van personen of goederen wordt geen voorafgaande vergunning gevorderd". Men was vrij te beginnen echter wel na aankondiging van het vervoer in een dagblad en een afdruk daarvan aan de gemeente te verstrekken. De vergunning voor vervoer binnen een gemeente, een provincie of het gehele land werd dan verstrekt door resp. de gemeente, de provincie en het rijk. De gemeente-besturen bleven vrij in het vervolg zodanige verordeningen te maken echter zonder inbreuk op de vrije uitoefening van het bedrijf. Het beginsel van concessie en dat van monopolie werd verlaten. Na overlijden van J. Bruin Dirksz in 1882 zette zijn zoon D. Bruin Jzn (1863-1924) het bedrijf voort. Geen benoeming maar slechts een vergunning van de gemeente was voldoende. Nog in 1893 zijn er drie beurtschippers op Amsterdam te weten: P. P. Keyzer Tzn, D. Bruin Jzn en J. Keijser Dzn (zoon van de in 1860 begonnen D.Keijser Jzn). Opvolger van J. Keijser Dzn werd in 1907 J. Zuidewind (1884-1948), die ook de tjalk van Keijser overnam doch vanaf 1913/14 met zijn nieuw motorschip "Zaanstroom" voer. In 1932 werd de "Zaanstroom" weer vervangen door het nieuwe m.s."IJstroom". Het bedrijf ging in 1941 over op zoon D. Zuidewind Jzn tot de oprichting van de Verenigde Texelse Beurtdiensten (VTB) in 1946. (Zie foto 5 en 6.) 9

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1995 | | pagina 11