9
dacht. Toch komt in vrachtbrieven naar voren
dat de naam in 1735 al in gebruik is bij de
Denen zelf. Op de plaats van vervaardiging
werden ze altijd 'zwarte potten' genoemd. De
eerste vermelding hierover dateert vermoede
lijk uit 1562. Ook later wordt in oude stuk
ken,het bruggegeld betreffende, gesproken van
schippers die zwarte potten vervoerden. Ove
rigens werden de potten vaak als aanvulling
op de bestaande vracht meegenomen, de zgn.
bijlading. Deze kon bestaan uit allerhande
artikelen: kousen, geprepareerde huiden, ge
rookte paling, geitebokken, meerforel, spijkers
of handschoenen. In de loop van de eeuwen
wisselde het aanbod van de verschillende arti
kelen weieens. De vee-export en de goede
Westjutse rogge waren een vast gegeven. De
dichter J. Pook (overleden in 1714) dichtte al
over het 'beste Deense osjen' (ad 1) en ook de
VOC kocht Deense ossen in om ze vetgemest
mee te nemen op reis. Toch is in sommige
jaren (1696 en 1698) de export van jydepot-
ten groter dan de traditionele waren als rogge
en jongvee.
Tijdens het opgravingsweekend op de Schans
in 1994 werden enkele stukken zwart/grijs-
kleurig aardewerk aan de oppervlakte van het
binnenterrein gevonden. Dit betekende dat
ook op Texel de zgn. Jutse pot of jydepot ooit
gebruikt is. Op zich niet echt verwonderlijk
omdat de meeste scherven van de jydepot in
de kustprovincies worden gevonden. Ook in
scheepswrakken zijn potten en scherven van
Deense keramiek gevonden. Dit betekent dat
de verspreiding in ieder geval ook via water
plaats vond. De pottenhandel per wagen werd
altijd gecombineerd met de verkoop van tak-
kebezems. Duidelijke produkten afkomstig van
het platteland, gemaakt in perioden dat er op
de boerderij tijd voor was.
Een jydepot is een pot van klei, met de hand
gemaakt en uitgeklopt. De produktie was in
handen van de vrouwen en meisjes op de
boerderijen. De klei werd in het najaar uitge
graven en opgeslagen. Een 'nachtvorsie' er
over was evenals voor het gewone land een
gunstige bijkomstigheid. De klei werd met
graszoden afgedekt. Na St. Pieter (22 februari)
begon de voorbewerking. Verontreinigingen
(foto: Gelein Jansen)
moesten verwijderd worden anders zou de pot
bij het bakken barsten. Men kwam tenslotte
uit op dunne repen klei welke de pottenbak
ster voor de opbouw nodig had. Vanuit een
halfronde plank werd de basis gelegd. Wan
neer de vorm er was werd met behulp van
een vochtige doek de pot steeds dunner ge
draaid. Na droging werd met een steen de pot
geschuurd. Nadat de pot was ingesmeerd met
een kleipapje werd ze in de schaduw
geplaatst om te drogen.
Gevaar van regen en wind
De pot werd niet gebakken in een oven, maar
in een bouwsel van graszoden en heideplag
gen, met zo min mogelijk toevoer van zuur
stof. Overigens was de stookplaats bij de
Texelse plaggenhut of zónekeet ook een
bouwsel buiten de hut en opgebouwd van
hetzelfde materiaal als de Denen gebruikten.
Een baksel moest een bepaalde hoeveelheid
zijn. Men rekende meestal met een halve last
of 10 snees per baksel. De woorden last en
snees kennen wij ook. Wellicht is er verband.
Een wagenvracht (vroeger) van een bepaalde
afmeting was ook een last. En het Tesselse
woord snees is een aanduiding voor het getal
20. (ad 2) Voordat de potten gebakken wer
den kwamen ze enkele dagen in een gat in de
grond, het rookhuis, te liggen. Afgedekt met
plaggen. Tijdens de laatste rookperiode werd
de zuurstoftoevoer bijna helemaal afgesloten
en na afloop kwamen de potten er glanzend
en koffiebruin uit. Het bakken gebeurde ver
volgens ook weer in een kuil. Voortdurend
werd turf toegevoegd om de opgestapelde pot-