Bij het dagboek van
dominee j.P. Staneke
28 october. Ik mij nu ganselijk hier op verlatende,
ben aan Oosterend te Prediken geweest, op den
28sten october wanneer mij aldaar niets het minste
leed of smaad aangedaan is.
18 november. Maar drie weken daar na wanneer
ik weder aan Oosterend den dienst moest waarne
men en ik reeds bijna gereed was, om tot dat ein
de daarna toe te gaan, quam er iemand aan mijn
Huis, die mij een niet ondertekend briefje overgaf,
en welke mij seide dat ik niet na Oosterend moe
ste gaan, dat het aldaar seer slegt gesteld was. Uit
dat niet ondertekende briefje verstond ik dat op
den voorgaanden dag aan Oosterend, de beeltenis
sen van vijf personen, aan een gemaakte galg wa
ren opgehangen, die den selven avond met veel
gejui(ch) waren verbrand en dat heden een ander
beeltenis, met mijne naam was opgehangen, aan
dien selve gemaakte galg, 't welk mij soo deed
ontsteld worden dat ik dien dag niet prediken kon
den, en er ook zederd dien tijd aan Oosterend, uit
vreese voor geweldadige aanvallen, bij de Menno-
niten geen Godsdienst geoeffend is, in den kerk
aldaar.
31 december. Eindelijk op den bedroefden avond,
van den laasten dag van het voorgaande jaar 1787
sijn bij mij aan Huis seventien glasen ingeslagen,
waarschijnlijk met een Houwer, alsoo men eenige
hakken in de Consijnen sien kan na dat ik aan drie
bijsondere parthijen op hunne sterke begeerte, nog
eenig geld, hoewel seer weinig, tot een drinkpen
ning gegeven, en aan drie bijsondere personen, op
hunne begeerte, wijl sij seide honger te hebben,
drie Boterhammen, uitgedeeld had.
1 jan. 1788. Sijnde er in den morgenstond van het
nieuwe jaar, ten vier uuren nog op mijn deur ge
klopt en soo ik meen nog een glas, het voorgemel
de 17den ingeslagen, en is den dien nagt door
mijn Huisgesin en mij in doodsvreese doorgebragt
geworden.
23sten sept. 1787. Hebbe ik ook nog uitgedeeld
aan drie knapen, die 's avonds aan mijn Huis qua-
men, in twee reisen, twee worp sesthalven, sij had
den schietgeweer bij hun, hoeveel weet ik niet, en
schoten voor mijn deur toen deselve nog digt was.
Ses(t)halven stukken van 5V4 duit.
(Met dank aan de heren H. Staneke te Uddel en
Chr. Staneke te Amsterdam.)
Al sinds 1740 was de machtige positie van de Ne
derlanden aan het verzwakken. De 7 kleine staten
die in de wereld in vele opzichten meer invloed
hadden dan de twee grote kemphanen Frankrijk en
Engeland, waren evenals die kemphanen onderhe
vig aan grote economische en sociale veranderin
gen. Nog steeds waren de Nederlanden rijk en was
die rijkdom beter verdeeld over de bevolking dan
in de omringende landen, van uitbreiding van die
rijkdom en van de handel was geen sprake meer.
In tegendeel, en daardoor ging het ook slechter
met de ondersteunende bedrijven. Er was minder
behoefte aan schepen, wat werkeloosheid in de
scheepswerven betekende, maar ook minder werk
voor zeelieden. Er werd minder verhandeld in Am
sterdam, minder werk voor venters, vervoerders,
ambachtslieden, pakhuiswerkers, enz. Het even
wicht in de Nederlanden raakte flink verstoord en
de verpaupering sloeg toe.
Op twee manieren zocht men een oplossing:
1. De Nederlanden waren toe aan hervormingen.
Je moest de zaken anders gaan aanpakken, zorgen
dat er niet zoveel onrust was, op een andere ma
nier te werk gaan. Maar hoe? In ieder geval moest
de oude garde van aristocratie en regenten die hun
kringen gesloten hielden voor de nieuwe rijken
maar weg.
2. Er moest een sterke leider komen, die de ver
snipperde groepjes machthebbers tot de orde kon
roepen, die kon zorgen dat we weer samen sterk
stonden en alles in de oude, prettige harmonieuze
staat kon herstellen.
De eerste groep waren de patriotten, een wisse
lend gezelschap dat aanhang had onder regenten
in bijv. Gelderland, Overijssel en Utrecht, maar
juist niet in Amsterdam, onder boeren, maar niet
onder zeelieden, vissers en keuterboertjes, op het
platteland en in sommige steden. Wij denken altijd
dat patriotten gelijk zijn aan degenen die hier de
Franse Revolutie en de ideeën daaruit in de Neder
landen wilden invoeren, maar de Franse Revolutie
vindt pas plaats in 1789 en het duurt nog tot 1795
tot de Fransen hier komen. Dus allang voor die tijd
was er sprake van patriotten.
De tweede groep, de orangisten of prinsgezinden,
was een even wisselend gezelschap dat aanhang
had onder sommige regenten, aristocraten, maar
niet overal, kleine boeren, matrozen, vissers, som
mige steden en op het platteland. Zij wilden dat
7