De borgen waren voor deze pacht Pieter Klaasz Brouwer en Joannes Hendrik Petrusz Maas, twee boeren van de Everstekoog. HET DERDE PERCEEL was het kleinste en liep van de Zeetingsnol tot het 'Westelijke van de Mient', vermoedelijk wordt bedoeld nabij het dorpje De Koog tot de 'Maijkeduin' en aan de zeekant liggende tussen de strandpalen van 19 tot 21. Het hoogste bod was hier op 30,- gekomen en daarmee werd dit verpacht aan Jan Albertsz Keijzer, elders werd die ook wel Keijser genoemd. Deze 60-jarige boer woonde in De Koog, Dorpsstraat [47]. Zijn borgen waren twee buren, Gerrit Klaasz Sluisman en Willem (Jacobsz) Bakker. (Verpacht gedeelte van het Noordelijk deel van Texel in de 19e eeuw met de huidige kustlijn Kaartje van J.T. Bremer en H. Schoorl, Helderse Courant 11-5-1984) Het gehele duingebied ten noorden van paal 22, 'de Nederlanden', de Ruigedijk, Polder Waalenburg en de Noorderdijk tot Oost werd al sinds de aanleg van de Zanddijk in 1630 in drie delen mee verhuurd aan de boeren, die meest op de daar achtergelegen kweldergebieden hun schapen weidden. Deze dieren werden bij extreem hoge waterstanden naar de hogere gebieden gejaagd. Met het rapen der eieren en vangen van konijnen in het duingebied werden de opbrengsten van het schapenbedrijf aangevuld. EEN DEEL -vanaf de Eendenkooi tot de huidige Muyweg en van paal 22 tot paal 23- behoorde bij de 'Quelder', dat later de naam Padang kreeg. In 1815 was hier de huurder en bewoner Cornelis Cornelisz Boon (1763-1826). HET VOLGENDE DEEL, lopende van paal 23 tot paal 27 en vanaf de huidige Muyweg tot benoorden de tegenwoordige Oorsprongweg, was inbegrepen bij de huur -van ruim 1000 ha- behorende bij het Zanddijkshuis, dat later Madura werd genoemd en na de brand in 1864 niet op die plaats werd her bouwd. Dat gebied was in 1815 gehuurd en bewoond door de -daar ook geboren- Theunis Jacobs Jacobsz de Boer (1772-Bg 1839). HET MEEST NOORDELIJKE DEEL van het duingebied behoorde bij het Eijerlandse Huis, dat met inbegrip van de binnengronden geschat werd op 180 bunders. Hier waren in 1815 de bewoners Harmen Jansz de Boer (1769-1850), zijn vrouw Grietje Teunis de Boer en de nodige knechten en een meid. DE LATERE PERIODE Tussen 1821 en 1881 waren de duinen, valleien, mientvelden en de voorgronden 'in beheer en genot bij de Provincie Noord-Holland'. In 1869 was dit een gebied van ca. 4800 ha. Het verschil van 1000 ha met de geschatte grootte in het jaar 1815 is mede veroor zaakt door de meer nauwkeurige metingen na de invoering van het kadaster in 1832, het slaan van de strandpalen in de voorgronden en de aanwas van het duingebied aan het zuidelijke deel van het eiland, waar dan ook de Stuifdijk onder de verhuring werd gebracht. Herhaaldelijk werd aangenomen dat de Provincie in 1876 deze gronden weer had overgedragen aan de Staat (o.a. Houtvester P. Boodt in TC 1935, door dr. H.P. Gorter in Ruimte voor Natuur 1986 en in het blad van de HVT nr. 29, dec. 1993, blz. 26). Nu moet worden aangenomen dat de Provincie nog tot 1881 deze gronden heeft verhuurd. In 1869 was de huur blijkens de voorwaarden voor ZES jaren, vanaf 1 januari 1870 tot en met december 1875. In de beide akten werd de tijdsduur niet vermeld, doch in de voorwaarden opgenomen. Daar die voorwaarden van 1875 ontbreken, zou de tijdsduur korter geweest kunnen zijn, doch dit wordt weersproken door het vermelde in de stamboom Hopman (blz. 20) 'dat de pacht van Johannes Hopman in 1878 nog niet om was'. Dan blijft nog over de theoretische mogelijk heid dat de Provincie tussentijds de gehele pacht mede heeft overgedragen aan de staat. De totale pachtopbrengst per jaar was in de jaren van 1870 t/m 1875 7.770,-, terwijl in de jaren 1876 t/m 1881 de 11

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1994 | | pagina 13