Tessels Prate 24 Op de dialektclub verzamelen we niet alleen woorden en sèèggies, maar ook anekdotes en uitspraken van Tesselaars, overgeleverd uit lang vervlogen jaren, of ook van recentere datum. Ze worden met naam en toenaam nog vaak geciteerd. Hier zijn er een aantal: "As 't bèèd sééves net zo lekker was as soches sag je gien kop op street" zei Han Bakker de melkboer; "Weerom komme jullie soches altoos iên-foor-iên na bute?" vroeg iemand aan de kinderen van een kinderrijk gezin Witte (van "De Vrolijke"). Antwoord: "Wee hèèwwe maar iên heerkamP' "Ik hèèw 't zo drok, ik weet niet wat ik het eerst of 't lest doen zei; ik denk dat ik maar in de bléék gaan lèègge..." zei Jaap Kèèk (Plaatsman) "Het kraakt in je kop en het stuuft in je strot" zei iemand die niet van droge biskwie hield. Jacob Zijm (van de "Lieuwerikke") trouwde met Geertje Zoetelief (van de "Vinke"). "Dat wordt niks", zei men, 'dat worre skijtlijsters!" Lange Willem Boon, een bekende grappenmaker, was te ouwe sunderklaze weest. Hij zei: "Ik had me nek wosse, en gien-iên die me kon." Hendrik Keyser uit de Westen, een uitzonderlijk magere man, kwam gras maaien bij het Mienthuis en sprak tot de bewoners: "Hier komt magere Hein met de zeis!" Een boer uit de Westen zei: "We sowe vróóg te bèèd, toen kwam er vesite en toen werd het toch nag nege uurP' "Hoeveul flenel hèèw 'k nodig foor een hemd? Twie el?" vroeg een vrouw aan Paulus Kuiper de manufacturier. "Da's teveul", zei Paulus, "twie el is een proffel in je broek". Een als niet bepaald ijverig bekend staande man, die 's morgens op de rand van de bedstee zuchtend z'n sokken aantrok, sprak tot zijn vrouw: "We gaan d'r fenévend maar weer vróóg in..." Op een warme zomerdag 1939) was Jan v.d. Pijl met een paar vriendjes bij een afgelegen boerderijtje in de duinen aan het spelen. Daar woonde Martje Witte, een oud vrouwtje. De jongens hadden net ter verkoeling hun voeten in een duinpias gestoken, toen Martje verscheen als een oud krom heksje, leunend op een stok. "Heul", riep ze, "wat moete jullie in me drinkwater!" Tot besluit een grapje van Niek Witte, de kippenboer: "Een heering is de iênigste vis die na sien dóód nag een uitje het" en een raadsel: "Noem-ers een woord weer gien klinker in sit?" (Antwoord: een söndweggie!) Ongetwijfeld leven er onder onze lezers meer van dergelijke anekdotes. We houden ons aanbevolen. Bel of schrijf ons! "Wee hèèwwe maar iên heerkam...!"

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1994 | | pagina 26