DE KOEK IN DE BOOM Het is april 1933 en het nieuwe schooyaar begint. Ik ben zes jaar en nu leerplichtig. Die april morgen hangt er in een boom voor het huis een ronde koek. Toen mijn broer Kees voor het eerst naar school zou gaan, hing er ook zo'n koek in de boom. Nu dus voor mij. Ongetwijfeld was het een, nu al lang verdwenen volksgebruik. Het hoe en waarom werd er ook bij verteld, maar ik ben het vergeten. We wonen bij De Dennen in het Gerritsland. Voor kleine beentjes is het een uur lopen naar de school op de Hollebol in Den Burg. Maar de weg naar school is zeer afwisselend, bovendien neem ik twee klepperhoutjes mee in de jaszak. De grintweg door het Gerritsland is smal met uiteraard een peerdepoödje. De berm is vrij breed en er groeit van dat typische bruin-gele zandgrondgras. Heel fijn om op te spelen, het voelt zo gauw warm aan. Leeuweriken of andere vogels maakten er ook hun nesten. Verder zijn langs de weg naar Den Burg veel tuunwallen, in het voorjaar en de zomer bloeien daarop de mooiste blauwe, gele en paarse bloemen in alle soorten. Het engels gras met zijn paarse bloemen groeit overvloedig op de 'hoge tuunwal' even voorbij 'de Strooppot'. Bij diezelfde hoge tuunwal liep Sieme Luuse een keer te strune. Het maakte me een beetje bang die zwijgende oude man die alle rommel, zoals snippertjes papier, verzamelde en meenam. Maar nu neem ik de klepperhoutjes en klepper erop los (waar zijn de klepperaars nu?). Eindelijk komt 'Buitenlust' in het zicht. Op het hoekje tegenover Buitenlust woont een altijd bezige schoenma ker. En dan ligt de lange Kogerstraat voor me. Ik geloof niet dat ik ooit te laat op school ben geko men. Wel een keer ongemerkt gevolgd door ons Fox hondje. Toen ik in de bank ging zitten, was daar opeens Foxy. Juffrouw Koopman, later mevrouw Van der Vlies, kon het niet zo waarderen, het hondje moest de klas uit. In 1933/34 wordt de Kogerweg vanaf Den Burg geas falteerd. Voorzichtig loop ik door de wegberm, angstig kijkend naar die zo eng uitziende, tergend langzaam voortdreunende wals. De teer die daar gebruikt wordt, brengt op de terugweg een kwajongen op een idee. Hij zegt: "Ik ga je helemaal met teer insmeren". Dat is een gemene bedreiging voor me. Ik besluit om hardlopend naar huis te gaan. Onderweg haal ik Louw Witte in, hij is zeven a acht jaar oud. Voor mij is hij al een grote jongen. Zijn vader heette Thijs (van de vrolijke). Louw zegt: "Ik zal wel zorgen dat die jongen je niets doet". Ben ik even blij! Maar... Louw moet langs het weeltje en het Meyertebos naar huis. Ik ga linksaf weer langs de hoge tuunwal. Natuurlijk weer hardlopend. Die ene keer ben ik vroeg thuis. Dat genoemde weeltje was een eldorado voor jongens, in het bijzonder voor mijn broer Kees. Als er weer een nieuwe hoeveelheid rommel van het motor- en fietsen- reparatiebedrijf van Maarten Vonk uit de Kogerstraat gestort was, dan kwam Kees zeker een uur te laat thuis, met al zijn gevonden schatten. Een ongeruste moeder wende er wel aan dat Kees pas thuiskwam als het al lang donker was. Kees zit in het weeltje, wist ik dan te vertellen. Dit is allemaal bijna zestig jaar geleden. Anne R. Wubs-Koorn 4

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1994 | | pagina 6