14
EMIGRATIE NAAR ANDERE LANDEN
Vertrekken naar Nederlandsch Oost Indië werd
niet gezien als emigreren, omdat het binnen het
Koninkrijk lag en hiervoor overeenkomsten voor
een aantal jaren werden gemaakt. Eigenlijk zouden
deze vertrokken personen in deze rubriek buiten
beschouwing kunnen blijven.
De vertrekkenden behoorden tot de volgende
groepen:
bestuursambtenaren en onderwijzers;
gezagvoerders bij de koopvaardij;
personeel voor de handelsverenigingen en
plantages;
militairen bij het Koninklijk Indisch Leger en
personeel van de Koninklijke Marine.
Enige Texelaars van de laatst genoemde groep (de
zogenaamde kolonialen) hebben zich daar -na het
dienstverband- blijvend gevestigd. Het meest
bekende voorbeeld is dat van Johannes Reijersz
Zijm (Zhf 1888-Tjiawi bij Buitenzorg 1942), die
beschreven wordt in de stamboom van het geslacht
Zijm (blz. 161).
Van Johannes Adrianus Pietersz Smit (1885- NOI
ca. 1944) ontbreken nog veel gegevens. Hij ging als
koloniaal naar Indië en was tot in 1941 employe
bij een suikeronderneming Bantool te Djokjakarta.
TRANSVAAL
Naar Zuid-Afrika vertrokken rond de eeuwwisse
ling mensen die bij de posterijen en de spoorwegen
werkten. Een voorbeeld hiervan was Pieter Corne-
lisz Roeper (De Veen 1874-?), die in 1898 met
volmacht (ook wel genoemd 'de handschoen')
trouwde met Pietje Pluilaart (Hoorn 1876-?). Hij
werkte bij de posterijen, ging ongehuwd naar
Transvaal, waar zij ook heenging. Door de Boeren
oorlog kwamen zij terug in Nederland en hij werd
chef bij de spoorwegen. (BB)
Er moeten meer van deze emigranten zijn geweest;
volgens een oud en onbevestigd verhaal op Texel
had bij Texelaars die remigratie, veroorzaakt door
de Boerenoorlog, de anti-Engelse stemming aange
wakkerd, omdat jongens, die in opleiding bij 'de
Post' en 'het Spoor' waren, hun promotiemogelijk
heden daardoor verkleind zagen.
CANADA
Canada, een van de Dominions van Engeland, had
een ander toelatingsbeleid dan de Verenigde
Staten. Blijkbaar was dat minder gunstig. Boven
dien wist men dat daar strenge en langdurige
winters waren met veel sneeuw. En met zulke
winters had men slechte ervaringen:
Tot 1950 was een strenge Hollandse winter een
rampspoedige tijd. Allereerst kostbaar omdat de
kachel die eigenlijk maar één vertrek verwarmde,
langdurig en hard moest branden. Ook de water
voorziening gaf veel problemen, die nu niet meer
voorstelbaar zijn. Het ergste was het voor werk
mensen, die buitenshuis dan niets konden verdie
nen. Tengevolge daarvan viel dan ook de handel
stil. Uit oude verhalen kwam vaak de winter van
1890 naar voren. De eerste Texelse Ijsclub in Den
Burg was rond de eeuwwisseling tevens een sociale
instelling, die de werkverschaffing (bomen zagen)
regelde en de wedstrijdprijzen beschikbaar stelde
voor weduwen en oude mensen.
De oudere mensen praten nu nog over de winters
van 1941/2 en 1929. Een man als Jaap Gomes, die
bekendheid genoot door zijn functie als lammeren-
merker, kon over die winters goed vertellen.
Hij was een echte schaatsliefhebber, die op de Ile-
mert, als het flink gevroren had, dan zijn kunsten op
'rondrijers' vertoonde.
['Rondrijers' komt niet voor in het Tessels
Woordenboek, maar evenmin in het West-
friese- of Van Dale. Zou Jansen geen
'skaaser weest hèèwwe?']
Jaap Gomes vertelde dat ze in 1929 zo lang hadden
geschaatst dat ze niet meer gingen, omdat ze er geen
aardigheid meer in hadden.