7 hoge rente moesten betalen. Dat Staatsbosbeheer toen nog een zuivere ontginningsmaatschappij was, bewijst ook het feit dat de toenmalige boswachter voortdu rend door boeren geraadpleegd werd over bemesting en aanleg van bouw- en grasland. KWEKERIJ De feitelijke bebossing begon in 1897 met het inrichten van een kwekerij in de Vergeven Hoek, in het uiterste zuidelijke deel van de Staatsbossen. De naam Vergeven Hoek ontstond doordat men het zand vermengde met giftig me niepoeder om schade door vogels tegen te gaan (Huisman in 6). In 1898 vonden de eerste aanplan tingen plaats. Het zou te ver voe ren hier uitgebreid de fasen van aanleg van de bossen te behan delen. Een paar meer algemene opmerkingen over de aanleg, de methode en de gebruikte hout soorten kunnen we wel maken. ZWARTE DENNEN De eerste aanplantingen van den nen vonden plaats langs de oost zijde van de Okusnol in de on middellijke nabijheid van de kwe kerij in de Vergeven Hoek en op de hellingen rond de Fonteinsnol. Aanvankelijk werden vrijwel al leen zwarte dennen geplant. Op de hogere gronden en op de wind liggende percelen vooral de Oostenrijkse variëteit en op de lagere, vlakke delen de Corsi- caanse. Dennen deden het beter in het arme duinzand en men meende dat ze ook beter tegen de zeewind bestand waren dan loofhout. In de eerste jaren probeerde men hier en daar ook de grove den (o.a. nabij de Fon teinsnol en in het Geheim) en zeeden (o.a. op de Okusnol) en op heel kleine schaal nog een aantal andere soorten naaldhout (o.a. bergden, pekden en struik den). Deze soorten groeiden ech ter heel slecht. Loofhout, met na me berk en els, werd aanvanke lijk slechts langs enkele wegen geplant en bij woningen als erfbeplanting. VOORBEWERKING Op plaatsen waar sprake was van een spaarzame duinvegetatie of die vrijwel kaal waren, werden de boompjes direkt gepoot. Op dich ter begroeide gronden werden eerst voorbewerkingen gedaan. Het dichte wortelstelsel van gras sen en zeggen en van heide en kruipwilg direkt onder de op pervlakte zorgde er namelijk voor dat het onderliggende zand na genoeg kurkdroog bleef. Daarom werden in het algemeen stroken gespit van 0,8 tot 1,2 meter breed en tot 50 cm diep. Daartussen bleven onbewerkte banen liggen van 60 tot 80 cm breed. In 1906 zijn enkele percelen (wegens ge brek aan arbeidskrachten!) met ossen geploegd (o.a. het Osseveld langs de Monnikenweg). Op een aantal percelen, o.a. in de omge ving van de Rovershut, werd de struikheide voor het spitten af gebrand. VOORBOUW In enkele gevallen is op de vlak kere percelen gedurende een of twee jaar landbouwvoorbouw toe gepast. Er waren in de eerste ja ren van bosaanleg proefveldjes met lupinen en erwten. Later is op een aantal plaatsen o.a. in de omgeving van De Koog (soms na eerst een jaar lupinen) ook haver en rogge gezaaid. Op één perceel is bij de aanplant gebruik ge maakt van turven. Deze werden eerst gedurende een maand in het water gelegd. Als ze zich ge heel volgezogen hadden, werden ze naast de wortels van jonge dennetjes in de plantgaten gezet. Zo zou de jonge aanplant droog teperioden beter kunnen door staan. De naam Turfveld herin nert nog aan deze op Texel (in tegenstelling tot op Vlieland en Terschelling) slechts op een heel beperkte oppervlakte gevolgde methode. Op een ander perceel, het Geheim, werd in 1899 nadat de vegetatie was afgemaaid voor stuifdek, rechtstreeks grove den gezaaid, die het aanvankelijk goed deed. In 1943 werd hier door de Duitse bezetters een ba rak geplaatst en werden er loop graven gegraven. Ook in de bos percelen westelijk van het Ger- ritsland, rond de Monnikenweg, werd in 1943 een barak gebouwd en een groot aantal bunkers. De (verbouwde) barak deed tot in de jaren zeventig dienst als natuur historisch museum en zeehonden en vogelopvangcentrum (het Texels Museum). Kwekerij aan de Okusweg (verz. I. Maas)

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1993 | | pagina 9