6 STAATSEIGENDOM In 1879 werd begonnen met het ontwateren van delen van de Mientgronden. Deze gronden wa ren toen, evenals het hele duin gebied, in eigendom bij de Staat, het waren zogenaamde Domein gronden. In de 19e eeuw waren ze elders op grote schaal aan particulieren verkocht. Later be sefte de overheid daarmee niet op de goede weg te zijn. Van 1819 tot 1876 waren het beheer en onderhoud van Staatsgronden overigens overgedragen aan de provincie Noord-Holland. Bij te rugkeer naar de Staat werden ze ondergebracht bij het Ministerie van Financiën die de bebossing van woeste gronden zelf ter hand ging nemen (4). ONTWATEREN In 1895 werd serieus met de voorbereidingen van bebossing op Texel begonnen, met dien ver stande dat gestart werd met het graven van goede afwateringsslo- ten en het plantldaar maken van het terrein. Er werden kilome terslange sloten aangelegd die onder andere de natte valleien (Heidvlak, Natte Vlak) in het zuidwesten van het huidige bos ontwaterden. Ook een natuurlijke bron bij een hoog duin langs de binnenduinrand, de Fonteinsnol, droogde hierdoor op: teer gui chelheil en gentianen verdwenen in enkele jaren (5). De sloten wa terden alle af naar de lager lig gende polders in oostelijke of noordoostelijke richting. In 1894 werd het Texelse duin- en mient- gebied geïnventariseerd en ge taxeerd en verdeeld in verschil lende percelen die apart verpacht konden worden. Dit alles werd uitgevoerd door de Nederlandse Heidemaatschappij (2). Toen in 1896 de duin- en mientgronden opnieuw verpacht werden, hield men de delen die in aanmerking kwamen voor ontginning en be bossing uit de pacht. WAAROM BEBOSSING? Het is niet helemaal duidelijk waarom een deel van de woeste gronden op Texel bebost moest worden. Staatsbosbeheer zelf en ook andere auteurs (o.a. 2) me nen dat het vooral nodig was om verstuivingen te voorkomen. Dat lijkt ons echter niet heel waar schijnlijk. De aanleg van een uit gebreid slotenstelsel wijst er im mers op dat zeker de vlakke de len van het gebied vooral moe rassig tot nat geweest moeten zijn. Ook de in het zuidelijk bos- deel gesitueerde valleien waren heel nat, moerassig of dicht met heide begroeid. De namen Natte- vlak en Heidvlak zeggen wat dat betreft genoeg. De hoge duinri chels in het zuiden van het bos gebied en bij De Koog zullen tenslotte wel stuifgevoelig ge weest zijn. In de opstandslegger van Staatsbosbeheer vinden we gedetailleerde beschrijvingen van de aanleg, beplanting en groei van de verschillende percelen. Nergens wordt daarin gerept over sterk in verstuiving zijnde gron den of gevaar voor het plantsoen in de jong beboste valleien. Ook de situatie van het terrein voor de beplantingen wordt in de op standslegger genoemd: nergens wordt kaal of stuivend zand ge noemd. Vrijwel overal was sprake van begroeiing met heide, kruip wilg ('zandwilg' genoemd), kam perfoelie, duinroosje, grassen, zandzegge of mossen en korst mossen. Gezien de strikte regels bij de verpachtingen hoefde ook niet echt gevreesd te worden voor grootschalige verstuivingen. Hier en daar was misschien wel sprake van enige verstuiving of kleinere stuifplekken, maar we kunnen aannemen dat de bebos sing van de Texelse duinen en mientgronden voor het belang rijkste deel werd aangevangen met de bedoeling woeste gronden te ontginnen en deze meer pro ductief te maken. Waarschijnlijk speelde in bepaalde tijden het bieden van een vorm van werk verschaffing ook mee (2). ONTGINNING In 1898 gingen de Staatsgronden over naar het Ministerie van Bin nenlandse Zaken en in 1899 wer den ze onder hetzelfde depar tement rechtstreeks in technisch beheer bij het Staatsbosbeheer gegeven. De veronderstelling dat de bebossing vooral werd uitge voerd ten behoeve van de ontgin ning van woeste gronden, wordt versterkt door de mededelingen dat het Staatsbosbeheer vooral te doen was de waarden van de gronden te vermeerderen (2). Heel nadrukkelijk werden daar om de lagere delen van het ter rein aangewezen om tot grasland te worden ontgonnen: de huidige graslandenclaves in het bos (Negen Bunders en Schetters- weid) en enkele plaatsen die nu als speelweide in gebruik zijn ('t Vierkante en 't Lange Stuk) of die in een later stadium alsnog werden bebost (Oude Kooi, Bot- gras). Bij de verpachting van de ze gebiedjes werden de pachters verplicht een bepaalde hoe veelheid kunstmest per jaar te strooien. In 1912 bijvoorbeeld moesten zij op hooiland 700 kg Thomasslakkemeel van 16% en 700 kg Kainiet (kali) van 12,4% per hectare strooien. Bij bewei ding of bemesting met stalmest kon deze verplichting geheel of gedeeltelijk vervallen (2). De kunstmest werd bij de Staat be steld, ook door boeren die geen pachter waren. Zij kon namelijk grote hoeveelheden goedkoper inslaan. Dit werd tenslotte zoveel werk dat op aanraden en aan dringen van Staatsbosbeheer in het eerste decennium van deze eeuw een Coöperatieve Aan koopvereniging op het eiland werd opgericht. Al enige jaren eerder had de dienst aan de basis gestaan van de oprichting van een Raiffeisenbank op Texel om dat de kleine boeren een veel te

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1993 | | pagina 8