HET ONDERWIJS OP TEXEL 150 JAAR GELEDEN 7 Ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden hadden de sociale verhoudingen en materiële bestaansvoorwaar den nog geen aanleiding gegeven tot een algemene dwingende behoefte aan kennisoverdracht terwille van het functioneren der samenleving. Reeds tegen het eind van de 18e eeuw echter ontstond er ongerustheid over de toestand van het volksonderwijs, hetgeen onder meer tot uitdruk king kwam in prijsvragen van geleerde genootschappen en vooral in de activiteit van de in 1784 opgerichte maatschappij tot Nut van 't Algemeen. De vervanging van de oude federale Republiek tot de ene en ondeelbare Bataafse Republiek maakte de weg vrij voor nationa le wetgeving en reeds in 1801 komt er een (eerste) schoolwet (van J.H. van der Palm). Deze eerste wet werd al snel vervangen door een tweede (1803) en deze door een derde (1806). De derde wet (van A. van der Ende) werd in 1814 door onze eerste Koning Willem I beschouwd als 'de grondslag der Nederlandse schoolinrichting' -behoudens enkele wijzigingen- is deze wet tot 1857 van kracht gebleven. In de wet waren geregeld: de (kari ge) financiering, het (bescheiden) onderwijsprogramma, de be kwaamheidseisen voor onderwij zers en... een gezaghebbend schooltoezicht. De wet beperkt zich grotendeels tot het lager onderwijs. Over bewaarscholen, zgn. Franse en Latijnse en over de hoge scholen wordt nauwelijks gesproken. LAGERE SCHOOL De leerlingen op de algemene lagere school moesten gevormd worden tot deugdzame en nuttige leden van de maatschappij. Zij moesten leren lezen, schrijven, rekenen en zingen. Kortom 'alleen hetgeen de kinderen in hun volgende leven noodig hebben.' (Wijnbeek) Voor kinde ren van onvermogenden (en dat waren de meesten!) was er open baar onderwijs, dat (geheel of gedeeltelijk) werd betaald uit de openbare kas. Deze scholen waren in zoverre 'christelijk' dat de kinderen er werden opgevoed tot 'alle christelijke en maat schappelijke deugden'. Het onderwijs diende doortrokken te zijn van een algemeen christelijke sfeer. Men zou kunnen zeggen dat de scholen een protestants- rationalistisch karakter hadden, hetgeen èn voor veel katholieken èn voor veel (orthodox) protes tanten èn voor een groeiend aantal niet-gelovigen onaanvaard baar was. Dit leidde tot een felle en langdurige 'schoolstrijd', die pas door de Lageronderwijswet van 1920 werd opgeheven. Tot die tijd echter mocht men zonder toestemming van de overheid -en die toestemming kregen katholieken en ortho doxen zeker niet- géén scholen oprichten. Er waren wel bijzondere scholen, maar daarmee bedoelde men scholen van stichtingen ('t Nut, een Weeshuis) of particuliere scholen zoals kostscholen en zgn. Franse scholen, die niet uit de openbare kas betaald werden (en dus veel duurder waren!) Tenslotte waren er franse scholen die door de gemeente gesubsi dieerd werden, soms in de vorm van (gedeeltelijke) salariëring, soms door het beschikbaar stel len van een gebouw. Het school geld was uiteraard hoger dan op de 'gewone' nederduitse school (die kostschool was voor de kinderen der armen). FRANSE SCHOOL Ook op Texel was zo'n Franse school, opgericht door P.W. Verberne in 1839, die bezocht werd door kinderen uit de kleine middenstand en iets hogere kringen. Er werd meestal veel meer gegeven dan wat extra Frans. Dit schooltype was de voorloper van de HBS (uit 1863) met alle moderne talen, geschie denis, aardrijkskunde, biologie, wis- en natuurkunde. BEVOEGDE ONDERWIJZERS Van onderwijzers aan een Franse school verbonden werd sinds 1821 verlangd dat ze in het bezit waren van een bevoegdheid van de tweede rang. In totaal waren er vier rangen: de vierde (laag ste) gaf aan dat een onderwijzer kon lezen, schrijven en rekenen. Een onderwijzer van de derde rang had bovendien enige kennis van de Nederlandse taal, die van de tweede rang had meer taal kennis en tevens aardrijkskunde en geschiedenis gestudeerd en die van de eerste ook wis- en natuurkunde. Voor kennis van de moderne talen werden door de overheid geen eisen gesteld. In de praktijk waren er -vooral aan de wat duurdere scholen- velen die deze talen uitstekend beheersten. De opleiding van de meeste onderwijzers vond plaats in de praktijk, aangevuld door avond studie o.l.v. het hoofd der school. Zodra deze 'kwekelingen' enig produktief werk leverden (pen nen snijden, een lesje laten lezen) kregen ze enige vergoe ding, meestal niet meer dan 100,- per jaar. Als ze hun vierde rang bereikt hadden en een aanstelling als ondermeester kregen, ontvingen ze een 'salaris' dat meestal niet hoger lag dan 200,- per jaar. Het hoofd van

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1993 | | pagina 9