Over Belgenhoeve Oedelem9 en een
ballonnetje
12
was van mening dat iedereen,
ongeacht zijn capaciteiten, af
komst of maatschappelijke positie
kan slagen en dat slechts het
'morele zijn' van belang is en niet
rijkdom, stand of aanzien. Hij
ontwikkelde een aanschouwelijke
en praktische wijze van rekenen
(telraam, kuben, maten en ge
wichten, munten).
GROTE LOKALEN
Opvallend zijn de grote aantallen
leerlingen die in één of twee
grote lokalen werden onderge
bracht. Wijnbeek vindt de twee
(langwerpige) zalen, door een
middendeur gescheiden, met
ramen aan de (korte) oost- en
westkant en borden, leestafels,
landkaarten en 'gemakken' (toi
letten) aan de (lange) noord-
resp. zuidzijde ideaal. 'De wan
den ten noorden en zuiden moe
ten blind zijn, opdat het daglicht
noch den leerling, noch den on
derwijzer in de oogen strale'.
Opvallend is voorts dat hij erop
wijst dat 'de kleinen nergens op
banken zonder tafels zitten. Zij
moeten met de griffel op leitjes,
waarvan zij allen moeten voor
zien zijn, of met het zamenstellen
van letterblokjes tot lettergrepen
zich nuttig kunnen bezighou
den.' Tot slot zij er, wellicht ten
overvloede, op gewezen dat er
van leerplicht nog geen sprake
was. Vooral in de zomermaanden
was in die jaren het schoolver
zuim met name in Eierland
(oogstwerkzaamheden) groot.
J.T. Bremer
Literatuur:
1. J.A. van der Vlis, 't Land van Texsel,
Den Burg, 1975;
2. R. Reinsma, Scholen en schoolmeesters
onder Willem I en II, Den Haag;
3. H. Wijnbeek, rapporten over het vierde
schooldistrict, 1839, aanwezig in het Alge
meen Rijksarchief te 's-Gravenhage.
De auteur dankt de heer H. van Loo te
Rijswijk hartelijk voor zijn hulp bij het
verkrijgen van het rapport van mr. H.
Wijnbeek.
Omstreeks 1898 liet Fulps Duinker in de Prins Hendrik Polder nabij
Ceres een woonhuis en schuur bouwen. De aannemer was C. Keyzer uit
Den Burg. Fulps was in de P.H.-polder geboren en behoorde tot het
geslacht van zeegrasvissers, wat hem geen windeieren had gelegd. Hij
liet de woning en de schuur bouwen voor zoon Nanning (geboren in
1875), die astmatisch was en dus beter niet in het zeegras kon werken,
daar dit een nat en koud bedrijf was.
(Afb. 1: v.l.n.r. mw. A. Duinker-Eelman, Fulpina Duinker, Nanning Duinker, Jan Adr.
Duinker en Theodora Duinker)
Het woonhuis was voorzien van een laag schuin kapje, met houten
bijkeuken. Een tweetal schuurtjes completeerde het geheel.
De losstaande boerenschuur, gebouwd in de trant van een wierschuur,
was in hout opgetrokken en met pannen gedekt (afb. 2).
(Afb. 2)