ROMEINSE RUITERS OP TEXEL
Het is bekend dat het woord
"ruilverkaveling" in kringen
van historisch geïnteresseerden
geen betere klank heeft dan ruw
gevloek. Een woord synoniem
aan wegwerken en kapotmaken.
Voorbeelden genoeg om dat te
illustreren, maar dit artikel
bewijst dat er op elke regel een
uitzondering kan zijn.
Het waren nl. ruilverkavelings
werkzaamheden (diepploegen)
die indertijd op het perceel
Uiterdijken aan de Rommelpot
restanten van een vroeger bo
demprofiel naar boven brach
ten.Het betrof hier ijzer
houdende grond (oer) die tij
dens de laatste fase van de duin
vorming 1300) met een laag
stuifzand bedekt werd. Tot die
tijd vloeide op deze plek een
afwatering, die vanaf de Westen
naar het Marsdiep liep. Omdat
oostelijk een laag dijkje moet
hebben gelegen zouden we de
bewuste plaats een vroegere
Texelse uiterwaard kunnen noe
men.In één van de omhoog-
gehaalde bruine kluiten vond
schrijver dezes een hoefijzer
van wel zeer bescheiden maat.
De ijzerhoudende grond had de
oxydatie in een vroeg stadium
gestopt en het voorwerp uit
stekend geconserveerd.
De vondst was aanleiding tot
jarenlang onderzoek, maar
voordat we hier op ingaan eerst
wat technische gegevens.
Lengte: 115 mm, breedte: 114
mm, lengte en breedte zijn na
genoeg gelijk, dus gaat het om
een vóórhoefijzer. De achter
hoef is nl. ovaler van vorm.
De breedte van het ijzer zelf
varieert van 25 mm bij de teen
tot 14 mm aan de uiteinden.
Beide hoefijzertakken eindigen
in een z.g. kalkoen. Deze staan
precies haaks op het ijzer en
zijn 22 mm lang.De dikte van
het ijzer is Ca. 5 mm. Een lip
aan de teen ontbreekt. Gewicht
van het hoefijzer 225 gram.
De buitenkant van het ijzer is
geconduleerd, d.w.z. dat door 't
inslaan van de nagelgaten een
lichte uitstulping naar buiten,
naast ieder gat, is ontstaan.
Er zijn 8 nagelgaten, elk met
een aparte rits. Een met de
ronding van het hoefijzer mee
lopende rits voor de nagelgaten
ontbreekt. De nagelgaten zelf
zijn licht ovaal rond, bestemd
voor nagels met z.g. vioolsleu-
telvormige kop. In enkele gaten
zijn de afdrukken vpn een
dergelijke nagelkop nog duide
lijk waarneembaar.
Uitgangspunt van onderzoek
was natuurlijk de wetenschap
dat de vondst werd gedaan in
grond die in de 13e eeuw onder
het zand verdween. Zo goed als
zeker kan worden aangenomen
dat het ijzer tenminste die ou
derdom heeft. Dit wordt be
vestigd door de aanwezigheid
van vaste kalkoenen. Deze kun
nen immers alleen functioneren
bij totale afwezigheid van ver
harde ondergrond zoals wegen,
maar ook stallen.
De naam kalkoen behoeft een
verklaring. Deze is ontleend via
het Picardische "calkain", het
oud-Franse "chalchain" aan het
Latijnse "calcare". Het laatste
betekent vasttrappen.
Hiermee is de vroegste functie
verklaard, niet alleen van de
kalkoen maar ook van het hoef
ijzer als zodanig.
Geen middel dus om slijtage
aan de hoef te voorkomen, maar
om beter grip op de (drassige)
grond te krijgen.
Verder was het mogelijk door
middel van de hoefmaat de
grootte van het paard te
berekenen. Voorzichtigheid is
hierbij geboden, slanke rijdieren
bezitten relatief kleinere hoeven
dan b.v. werkpaarden, terwijl
ook gelet moet worden op voor-
of achterhoef.
Omdat het in ieder geval een
middeleeuws paard betreft mag
worden uitgegaan van een min
of meer gedrongen type.
Zodoende kan het vermenigvul
digingsgetal 11,4 worden ge
hanteerd. De berekening van de
stokmaat (schofthoogte) gaat
dan als volgt: 11,4 x 11,5
131cm (afgerond).
Deze maat is zelfs kleiner dan
die welke de Duitse archeo
loog G. Nobis aangeeft voor het
z.g. "wurtenpferd" (terpen-
paard) uit de Romeinse ijzertijd
100 v. Chr. - 300 n. Chr.).
In totaal onderzocht Nobis 6
voormalige terpen in Noord-
West Duitsland nauwkeurig op
dierlijke beenderen. De
resultaten worden gedetailleerd
behandeld in het boek "De Ger
manen" van Malcolm Todd,
dat deze tijd bestrijkt.
T.a.v. de stokmaat komt Nobis
tot de berekening van 135 cm
voor een paard en 110 cm voor
het rundvee.Voorts vermeldt het
boek dat deze maat ongeveer
bleef totdat de volksverhuizin
gen goed op gang kwamen
(vanaf ca.400 n. Chr.).
Daarmee kwamen grotere
paarden naar deze streken.
Het terpenpaard was, zonder
uitzondering, klein en gedron
gen.
Met de rest van genoemde ge-
F