roekeloos over de kinderdoop mag uitlaten. Opgelucht biedt Arentsz zijn excuses aan. "Men gaf elkaar de hand en alzoo is men gescheiden." (Blaupot Ten Cate pag.195.) Enkele Doonsnezinde kenmerken en eigenaardigheden. Ban en miiding. ("Geen onkruid tussen de tarwe.") Wij vermeldden reeds dat bij de Doopsgezinden de gemeente een centrale plaats innam. Aanvankelijk beschouwde men de leden als "Gods heijlige volk." Vandaar dat de lidmaten hun gemeente zuiver, zonder vlek of rimpel wilden houden. Consequentie was, dat leden die niet gehoorzaam waren, door kerkeraad, leeraar en "ledenvertoeving" uit de gemeenschap werden gezet. Men sprak van "uitbanning en mijding." Aan het Avondmaal mochten de zondaars niet meer verschijnen.Slechts door schuldbe kentenis, berouw en boetedoening kon men weer tot de gemeente worden toegelaten. Op Texel werd de ban nogal eens uitgesproken, hoewel, naarmate de jaren verstreken, met afnemende strengheid. Zo was er eens een broeder, - hij was nog voorzanger ook,- die geregeld te diep in het glaasje keek. Op een keer was hij zo dronken, dat hij door de gerechtsdienaars in verzekerde bewaring werd gesteld. De broeder werd de toegang tot het Avondmaal ontzegd; hij raakte voorzanger af. Een zuster, die het met de huwelijkstrouw niet zo nauw nam werd door de leeraar hierover ernstig onderhouden, en wanneer ze haar leven niet betert, wordt haar de toegang tot het Avondmaal ontzegd. Later lezen we in de notulen, dat ze zich berouwvol bij de pastor meldde....Het verband met de gemeente wordt hersteld. Harmen Metselaar had ten oorlog dienst genomen en dat is tegen de leer der Mennonieten. Metselaar wordt voor de keuze gesteld Hij moet of uit de betrekking gaan, of het contact met de gemeente zal worden verbroken. Metselaar blijft halsstarrig. In de notulen luidt het: "Hij wordt uit ons midden weggedaanHet zij zoo." Dit gebeurde in 1793. Dit laatste brengt ons tot de vraag: "Hoe zat het eigenlijk bij de Doopsgezinden op Texel met hun houding tegenover overheidsdienst en krijgsdienst? We stellen deze vraag ondermeer, omdat we bij het voortschrijden van de tijd deze "normen" landelijk zien vervagen. Galenus Abrahams, die we nog wel kennen uit het dispuut over de kinderdoop op het raadhuis van Texel, ziet de bui wel hangen. Uit een bewaard gebleven preek in zijn gemeente in Am sterdam lezen we hoe hij zich zorgen maakt over de achteruitgang van normen en waarden (Ook toen al!...) Sommige leden gingen zover,dat ze overgingen naar de Hervormde kerk om zo op aan zienlijke regeringsposten te komen. De historicus Wagenaar vermeldt in zijn Vaderlandse Historie, dat hij van de Texelse leeraar Ds. Veenstra had vernomen dat de broeders omstreeks de jaren 1750 prin cipieel dienst weigerden en dat hen door de krijgsraad werd gelast om "met spade en mand" op de monstering te verschijnen. Zij deden vervangende dienst. Bovendien moesten zij F. 14,- betalen om buiten militaire dienst te blijven. Overbekend is het verhaal van de broer van Ds. Mulder, een loods,die in dienst getreden was op een oorlogsschip. Hoewel de man uitdrukkelijk had bedongen, dat hij geen wapens zou dragen, namen de leden van de gemeente Den Hoorn het niet en ze eisten dat de broeder van boord zou gaan. Dominee Mulder nam het met de andere Texelse predikanten op voor zijn broer. Dit kwam hem duur te staan. Hij mocht niet meer preken in Den Hoorn, zijn tractement werd ingehouden! Dit gebeurde in 1709. Ds. Mulder vertrok naar Rotterdam. De gemeente Den Hoorn, boos op de overige predikanten, maakte zich los van Burg, Waal, Oosterend en beriep in het vervolg zijn eigen predikanten.(Eerst in 1949 zou Den Hoorn met Burg, Waal, Oosterend fuseren.) Later in de tijd zien we ook op Texel het principe van de dienstweigering steeds meer vervagen. En tenslotte.... voordat we de 20e eeuw binnengaan nog wat opmerkingen over de verzorging van behoeftigen en de financiële hulp aan de zustergemeenten. Om met dit laatste te beginnen; weinig hebben we in de notulen gevonden, dat anderen tevergeefs een beroep deden op de Texelse gemeente. Laten wc daarbij niet vergeten, dat men niet altijd goed bij kas was. De armenzorg werd nauwgezet uitgevoerd. Jarenlang vormt ze een belangrijk onderdeel van de kerkeraadsvergaderingen. Reeds in 't begin van de Doperse beweging had Mcnno Simons zijn volge lingen voorgehouden,"dat sij geen bedelaar onder haar mogten laten en dat sij barmhartigheid moesten betragten." In de eerste gemeenten had deze opvatting soms tot volledige gemeenschap van goederen geleid. Later ontwikkelde dat zich zo, dat men wel persoonlijk bezit mocht hebben, maar men verbond daaraan dat men over bezit slechts rentmeester was. De diakenen stelden de noodzaak vast tot onder steuning en deden veelal een beroep op de rijke leden. Collecten hield men aanvankelijk niet. De ach-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1993 | | pagina 19