niet of zijn bemanning nauwelijks kon rondko
men met de verdiende gage of dat het schip
waarop de bemanning voer in zeer slechte staat
verkeerde. Als dat schip maar geld opleverde,
hetzij door een goede vangst, hetzij doordat het
schip verging en de verzekeringspenningen
konden worden opgestreken.
Het zijn echter niet alleen slechte en gewetenlo
ze reders die in die periode verantwoordelijk
waren voor de slechte staat waarin de vissers
schepen verkeerden. In de tweede helft van de
vorige eeuw waren er talloze schipper-eigen-
aars (kleine redertjes) die zelf de zee opgingen,
met een schip dat die naam onwaardig was.
Meestal werd er met drie man op zo'n scheepje
gevaren: de schipper, zijn knecht en't z.g.n. "3e
mannetje" (veelal de zoon van de schipper en
niet ouder dan 11 of 12 jaar).
Wanneer de vangsten zodanig waren dat de
knecht niet meer kon worden betaald moest
anderhalve man 't werk opknappen, dat zelfs
voor 3 volwassen kerels al zeer zwaar was. Het
spreekt voor zich dat in die perioden van bittere
armoe, die bovendien soms meerdere jaren
duurde, er helemaal geen geld was om het schip
goed te onderhouden. Dit was een landelijk
voorkomend verschijnsel, dus ook op Texel.
Het was één van de redenen waarom het beroep
van visserman zwaar en riskant was. Toch zijn
er meer redenen aan te wijzen waarom het
aantal scheepsongevallen schrikbarend hoog
was. We zullen proberen een aantal oorzaken
op een rijtje te zetten aan de hand van voorbeel
den van ongevallen rond Texel of waar Texelse
schepen bij betrokken waren.
Armoede
Waarom wagen mensen hun leven om een
karige boterham op zee te verdienen
Wanneer je gaat zoeken naar motieven ben je
met name wanneer je naar de periode 1870 -
1930 kijkt, snel geneigd om te zeggen "er was
niet veel ander werk." Het aanbod van werk in
de Nederlandse kuststreken kwam al gauw
neer op een baan in de visserij of in beroepen die
daar direct of indirect mee te maken hadden:
(touwslager, kuiper of vatenmakcr, vissnijder,
scheepstimmerman, enz.
Het werkaanbod voor de gewone man op een
eiland als Texel was vergelijkbaar. Je kon als
jongeman uit een gezin van gewone komaf
slechts "kiezen" tussen een baan als (land-)
arbeider of visserman (en de al genoemde aan
verwante beroepen.)
Je mocht blij zijn als je als kind de lagere school
mocht afmaken. Als vader visserman was liep
je de kans dat je als 11 of 12-jarig jochie werd
ingelijfd als "derde mannetje", want dat spaar
de een knecht ui t of gaf net dat extra handje aan
boord dat je met schipper en knecht tekort
kwam.
Als vader boer of boerenkecht was, bracht een
kind van 12 met het opknappen van klusjes op
de boerderij net dat extra beetje geld in het laatje
waarvoor de suiker op de boterham kon wor
den gekocht.
Niemand had het "breed" in die periode. Mijn
grootvader Willem v.d. Vis,zelf visserman vanaf
zijn 11de jaar, drukte het als volgt uit:
"Iedereen had het arm. Vlees kwam er niet op
tafel, dat was te duur. Wij hadden niet te klagen.
Luxe was er niet, maar wij hadden vis. Dat
kwam op tafel of je ruilde het ergens anders
voor. In de burger stand hadden ze het hele
maal slecht."
Wanneer je de leef- en werkomstandigheden
aan boord van een vissersschip rond 1900 be
kijkt, kan je zonder meer stellen, dat die zwaar
waren.
Sommige van die omstandigheden waren mede
oorzaak van het vergaan van schepen, van
schade en persoonlijke ongelukken; daarover
later meer.
Men sliep in kooien onderdeks, behielp zich
met een "vuurduvel" (een klein kacheltje dat
gestookt werd met turf en petrolie) als warmte
bron en kooktoestel.
Men deed z'n behoefte overboord en als het
weer te zwaar was "op de schop" of op een klein
tonnetje.
Dat de vermoeidheid ook op dat soort momen
ten voelbaar was spreekt uit de woorden van
mijn grootvader:
"Als je erg moe was, ging je wel eens naar de
w.c. ook al moest je niet. Dan zei je tegen jezelf:
"poep je niet, dan rust je toch
Het werk aan dek was gevaarlijk en het kwam
voor dat het "derdemannetje" bij zwaar weer
aan de mast werd gebonden omdat men anders
bang was, dat hij overboord sloeg.