Millioenen schatten, goed en bloed, Getuigen uwen Zeemans-moed, In 't tarten van gevaren; Bij 't redden van zoo menig schip, Bedreigd door branding, bank of klip, Of hemelhooge baren. Hetjaargetij.de storm.de nacht, Hoe ijslijk wordt door u veracht; Elk streeft steeds fier naar buiten. Gewoon aan 't allergrootst gevaar. Vliegt men door branding en door baar; Waarmee - Met ligte schuiten. Hoe min geacht dit Dorp ook zij, Vraag ik: wie kan een burgerij, Gelijk aan de onze, noemen, Die 't Vaderlsand meer voordeel doet, En daaglijks waakt voor goed en bloed Dit Dorp kan zich beroemen. Als steunsel van den Handelaar, Des Koopmans waarborg voor gevaar Van goedren, volk en schepen. Den Horen zendt zijn Loodsen uit, Behoudt des zeemans kostbren buit, Vaak door gevaar benepen. Wilde ik uitweiden in den lof Van menschenredden; ruime stof Zou mij dan niet ontbreken: Daar 't LandzaatBritDeen en Zweed. Ja bijna ieder zeeman weet, En hiervoor mij zou spreken Gewis dan werd de Duinkers naam, ook Kunst en Krijnens door de Faam Gemeld als Woltemalen En Naerebouts dan gaf hun lof Aan zangers en aan dichters stof Tot roem van hunne daden. Doch toen onlangs een dorpgenoot Mij weder stof tot roemen bood, En ik een' Loosjes hoorde zingen Ter eere van den braven Boon, Verrukte mij zijne eedle toon; Ik kon mijn' dichtlust niet bedwin gen. Uw onverschrokken zeemans- moed, Een hart, hetwelk u eer aandoet, Maakte u bij elk reeds lang eerwaardig; Elk burger kent u, als een man, Die gul, opregt, nooit veinzen kan; In nood tot hulp en redding vaardig. De zee, 't geliefkoosd element Van u; van jongs afaan gewend Neptunus akkers te doorploegen; Die zee verliet gij voor het land, En wisselde uwen zeemans-stand Met landmans arrebeid en zwoegen. De reden dezer wisseling Van stand was zeker niet gering; O neen zij deed u 't harte bloeden; Uw ramp trof ieder vaderhart; Elk menschenvriend deelde in uw smart; doch niets konde uw verlies vergoeden. De zwemkunst vleit uw vaderhart; gij zwemt en duikt ;uw liefde tart Den dood,om hem uw kind te ontrukken; Gij ziet het ....grijpt vergeefs... o God Wie schetst mij hier uw aaklig lot Gij ziet uw pogingen mislukken. Gij worstelt voort; maar, ach het zinkt; Verdwijnt uit 't oog; - uw Zoon verdrinkt; uw kracht bezwijkt, niets kan meer baten: Eén ogenblik; en ook de dood. Velt u, niets baat meer in deez' nood; Wanhopend moet ge uw kind verlaten. Gij ruildet schip en zee voor 't land; Straks hoorde uw nijvre hand, Uw vlijt en onvermoeidheid roemen; Ja de arbeid, hitte, koude, of nacht, Schijnt bij u als voor niets geacht men kan u onnavolgbaar noemen. 12 De zucht voor zee, voor strand en kust Scheen bij u nog niet uitgebluscht. Gij koost de kuin als tot uw woning. Van hare kruin is uw gezigt Nog daaglijks op de zee gerigt; Daar streelt U nog haar praalvertoo- ning. Zoo zag men onlangs, toen een kiel Der Britten op deez' kust verviel, Met stemmelooze danktaaj loonen, Den redder van een schepeling, Den braven Boon; zijn moed ontving Dat loon, meer waard dan eerekroo- nen. Verbeelding schetse ons Texels strand; Een schip in nood - een zee, die brandt; Een storm, die loeit; 't gekerm van menschen In mast en wand van 't slingrend wrak, Welks kiel, geschokt, geeft krak op krak En die vergeefs om bijstand wenschen. Geen mooglijkheid, om schuit of boot Te hulp te zenden in deez' nood. De wanhoop doet reeds schepelin gen, Door schrik en doodsangst over mand, de veege kiel en 't slingrend want Ontvlugten, door in zee te springen. De brave Strandvoogd Langeveld Ziet al zijn vlijt te leur gesteld; Geen moed ontbreekt hem, maar de krachten: Hij toont zich eenen vader waard, Die menschen-min met deugden paart, Wien Texel altijd hoog zal achten. Elk, die dit aaklig schouwspel ziet, stort tranen; doch dit baat hier niet; Doch eindlijk komt de held opdagen; Ja, de eedle Boon beklimt het ros, En gaat er, onverschikt, op los; Hij wil, manmoedig, 't leven wagen.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1990 | | pagina 14