stand van de plaats der stranding, om vandaar de reddingsvlet te halen. Dan sprongen twee schip breukelingen overboord en poog den zich zwemmend te redden, doch werden door de stroom meegesleurd en moesten hun leven laten in de branding. Een derde overboord gesprongen man had zijn leven te danken aan de "overschrokkenheid" van Meyert Boon. B ijzonders hierom - strent zou hij Zijne Excellentie nog opgeven. De later aangeko men reddingsvlet van De Koog kon de twee nog steeds aan boord zijnde personen aan wal brengen. Dit waren de kapitein en een ma troos. De stuurman en een jongen zijn verdronken. Het schip was genaamd "William", de kapitein William Barker, afkomstig van Liverpool, met een lading zout bestemd voor Leer. Het zout was gesmolten doch de scheepsge- reedschappen hoopte hij bij goed weer te bergen. Tot zover het rapport van Opperstrandvonder- Martinus Langcveld van De Koog. Het rapport geeft een korte en zakelijke weergave, doch het was wel zo, dat het schip bij hoog water in de branding zat en men geen reddingspoging kon ondernemen.De reddingsvlet van De Koog zou men op een wagen halen om bij zakkend water de mensen van boord te halen. Inmiddels hadden de stuurman en een jong matroos, de zwemkunst machtig, het schip verlaten en poogden zich zwemmend te red ding, doch verdronken in de woeste branding. De reddingsvlet was inmiddels aangekomen. Men trachtte de schipbreukelingen aan boord te beduiden dat men ze van boord zou trachten te halen, het geen bij zakkend water voor mo gelijk werd gehouden. Toch sprong nog een man overboord, die ook door de stroom en bran ding ten onder zou gaan, doch toen gingen Martinus Langeveld Jr. (zoon van de strandvonder) en Meyert Corneliszn. Boon te paard de branding in. De paarden wer den soms van de grond getild door de wilde golven en het leek een zinloze reddingspoging. Erger nog: de redders zouden omko men. Doch Boon had zijn paard verlaten en trachtte al zwemmend de schipbreukeling te bereiken en het gelukte hem, de reeds uitge putte en met de dood worstelende zeeman te pakken en met hem op het strand te komen. De aan boord gebleven kapitein en matroos (omdat ze beiden niet konden zwemmen) konden bij lager wa ter met de vlet van boord gehaald worden. Gedicht ter ere van Meyert Cornelisz. Boon Hier volgt het gedicht van uitge ver Loosjes, gemaakt ter ere van Boon en geplaatst in "den Alge menen Konst - en Letterbode, no 43, 1817". aan MEYERT CORNELISZ. BOON Bij gelegenheid van zijne betoonde kloekmoedigheid en redding van eenen der schipbreukelingen van het Engelsch Schoner-schip William; gestrand voor het eiland Texel, Den 28 September 1817. Doorstroomde uw heldenmoed met onuitbluschbren gloed, O Naerebouts Mijn harte; Greep ik, vol drift, de lier ter hand Voor u, wier deugd de golven tartten. Aan Walchrens strand. Voor u, voor u, o Boon Klink' nu geen lager toon, Inboorling van den Horen Den dood trotserende als de zee; U, met me op 't zelfde dorp g'boren, AanTexelsree. 10 Aanvaard, met liefde en gunst, Dit offer mijner kunst. Hoor me u ter ere zingen; Zoo wordt misschien door mij de schuld Aan 't dorp waar wij het licht ontvingen door dank vervuld. Geen breed omwalde stad, Op volk en rijkdom prat, Groet u, als ingeboren, Trotsch op haar burgerregt.O neen gij zaagt het licht in 't dorp den Horen, Zoo arm, zoo kleen. Zijn' naam, zoo schaars genoemd, Door slag noch held beroemd, doet gij met luister prijken; zijn naam zal door uw' moed voortaan, met glans in Nederlands Kronijken, geboekstaafd staan. Gij hebt, als Menschenvriend, Een burgerkroon verdiend, die uwen naam doet pralen bij alle helden, zoo van ouds, Als latere eeuw, bij Woltemalen en Naerebouts. Gij ziet in schipbreuknood, Als offers van den dood, Een aantal schepelingen Nog vastgesjord aan 't slingrend wrak, De handen, als gedoemden, wringen Bij eiken krak. Geklemd op 't steigrend ros, Belacht gij 't golfgeklots En buldrende onweersvlagen. Een schipbreuk'ling, in 't pran- gendst wee, Besluit het uiterste te wagen- Werpt zich in zee. Gij ziet zijn worstling aan, Hem hooploos de armen slaan 'In bergen schuim en golven, Gij prest uw aarzlend ros; -help, God! Uw ros, door 't zwalpend zout bedolven, Uw ros wordt vlot.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1990 | | pagina 12