De Zanggroep
cLj-
„ZINGEND DOOR DE EEUWEN"
Wie zich verdiept in de historie zit
doorgaans al snel midden in de el
lende van ons voorgeslacht. Oorlo
gen, bezettingen, misoogsten en nog
een handvol klein-menselijke perike
len vormen meestal de aankno
pingspunten van de geschiedenis.
Kommer en kwel dus allerwege en
wie zal het ontkennen. Het wekt in
eerste instantie dan ook verbazing
te konstateren dat, door alles heen,
de mensen ook gezongen hebben.
Toch lijkt het ongewoner dan het is.
Ook moeilijke tijden moesten door
leefd worden en zoals zang en mu
ziek ook nu vaak de uitlaatklep van
ons bestaan vormen, was dat in
vroegere eeuwen ook het geval.
Bij het ontbreken van een opgelegd
genre ontstonden spontaan de
volksliedjes. Een rijke schakering
aan onderwerpen, die vooral vocaal
aan de oppervlakte gebracht werd.
Een bonte verscheidenheid —door
de eeuwen heen gezongen— die pas
.begon dood te bloeden door de
komst van het eerste massamedium:
de radio. Een genre dat dus tot de
historie behoort en daarin zelfs
voorgoed dreigde weg te zakken.
Een genre ook waarvan de rijkdom
zo groot is dat het de moeite loont
om het te behouden. Dit temeer
omdat het, eenmaal weer tot leven
gebracht, ook de ontspanning terug
brengt waarvoor het geschapen
werd.
Inmiddels is het repertoire van de
zanggroep van de Historische Vere
niging al zo aangegroeid dat de be
kende Ate Doornbosch, bij zijn
bezoek aan Texel in oktober jl., aan
genaam verrast was. Zijn waarde
ring bracht hij tot uiting in zijn
radiorubriek „Onder de groene lin
de". Leuk even voor de radio te zijn
geweest, niet ons hoofddoel natuur
lijk, maar wel een bevestiging dat
we op de goede weg zijn. Zoals ge
zegd, we gaan de eeuwen door met
ons repertoire en met het oog op
het verkregen stadsrecht is het wel
aardig dat er enkele liedjes bij zijn
die tot die jaren, ca. 1415, terug
gaan. Hierbij zij nog vermeld dat
ons criterium is dat het lied door de
tijden heen op Texel bekend moet
zijn geweest. Dat is dan het geval
met de jager die uit jagen ging maar
in plaats van wild een jonge deerne
thuisbracht. Het gaf wat complica
ties, maar het einde was toch een
(verwacht) huwelijk. Ook het ver
haal van de „edele boer" die een
vrouwtje trachtte te versieren met
als onderpand een karrevracht hout,
bijna bedrogen werd, maar op het
nippertje uit de nood werd gehaald
door de nietsvermoedende echtge
noot, gaat terug tot voor 1500. Eve
noud is het bruiloftslied „naar het
rozenland zo zijn wij gevaren". Een
lied vol van symboliek, zoals trou
wens veel liederen uit die tijd.
In de Gouden Eeuw bloeide de
scheepvaart en natuurlijk had dat
gevolgen voor Texel. Ook hier een
greep uit onze voorraad: de Oost-
Indiëvaarders (een reisbeschrijving),
te Vlissingen leit er een jachie be
reid (een pikant zeemans
bruiloftslied), de verliefde slavin
(verwijzend naar de zeelieden in sla
vernij op Afrika's noordkust) en dan
natuurlijk de gangspil- en ballast-
liedjes. Hiervan heeft „de ijzeren
man" vooral een roerige geschiede
nis: van een bordeel in Helle-
voetsluis tot een gelijknamig
emigrantenschip in de vaart op
Amerika.
In de z.g. Franse tijd brokkelde de
scheepvaart af en daarmee ook het
bijbehorende gezang. De aandacht
werd verlegd: een spotlied op de Pa
triotten, een klacht over de recrute-
ring van Nederlandse jongens voor
Napoleons leger (Straatsburg, o,
straatsburg) ontstonden, evenals „de
soldatenmoeder", waarin weer an-
ren: de loodsen, de vissers en de
mensenredders. „De loodsies van
Den Hoorn", „Katwijk in nood",
„Daar waar de stormen" en „de Lu-
tine" getuigen er van. Het „lied van
Nicola", de verlamde matroos,
vormt een verbinding met weer een
ander genre, nl. de feest- en brui
loftsliederen. Natuurlijk werden alle
voorgaande liederen bij tijd en wijle
als zodanig gebruikt, vooral als ze
verhalen waren zoals „de lotgeval
len van Kees" en in mindere mate
„het winterdrama", het verhaal van
de drie, in een sneeuwstorm omge
komen, Hoornder jongens. (1774).
Toch kennen we een speciaal soort
bruiloftsliederen die, wanneer de
brandewienskom een paar keer
rondgegaan was, de feestvreugde
behoorlijk konden verhogen. „Drin-
ke, drink, Klaassie drink" noodde
tot een nieuwe teug en dan kwam
de rest van zelf wel: „der kwam een
muus anlope", „ik kwam eens door
het groene land", het „dorpenliedje"
enz. tot slot moest de boer nog aan
gekleed worden: „boer, boer, valt er
niks te skarrele, nee, nee, te skarre-
le valt er niks"
:Et y.üiL PPn
0-n du
fh
n ie
PT
-i
C' 1 j p t rr-11
i J,
- -J. «r 1 4- J
i
jC' <T
Cl
<9-i> -O
r41+•J-ji iIJ pil i t
ders tegen het krijgsbedrijf wordt
aangekeken.
Ook in latere oorlogen zoals de Boe
renoorlog en de Eerste Wereldoor
log, ontstonden nog volksliedjes,
maar, door de genoemde massacom
municatie, in veel geringer mate
dan voorheen.
In de 19e eeuw overheerste in ons
land de knusheid. Gezelligheid werd
gezocht en ook hierbij werd gezon
gen. Op spinstersavonden b.v. kon
den de jonge dames hun gevoel
voor liefde en zelfbewustheid uiten
in liederen als „spinsterslied" en
„daar boven uit het vensterke", ter
wijl „Kolijn", de brave boerenzoon"
de roddelpers van die dagen ver
tolkte.
Sentimentele liederen, zoals „Edu-
ard en zijn Helena", kwamen met
de hannekemaaiers uit Duitsland
mee en werden hier grif overgeno
men. Ondanks het toegenomen
landleven bleven er ook mensen va
Eigenlijk zou dit het slot van dit
stukje kunnen zijn ware het niet dat
ik nog een facet van ons repertoire
heb overgeslagen, nl. het lied waar
in Texel wordt geprezen. Een beetje
moeilik onderwerp omdat elk jaar,
ter afsluiting van één of ander ge
beuren, wel iets in die richting op
papier wordt gezet. Ook hier hou
den wij ons aan het historisch stra
mien. Niet helemaal echter, want
waar de volksliedjes, zonder uitzon
dering, van anoniem maaksel zijn, is
het nevenstaande lied wel van een
bekende hand. Het was Huib Fe-
nijn, op Texel bekend als Huib de
Rijmelaar, die in 1933 het Texels
Jubellied schreef terwijl mevr.
Visser-Dewold voor de melodie te
kende. Voor deze schepping hebben
we een uitzondering gemaakt en dit
lied is het slot van de bijdrage van
de „Zanggroep oude volksliedjes".
JUBELLIED ZIE PAGINA 4
4