Dat er heel wat vissen en andere diersoorten in het wier leefden wordt na de volgende opsomming uit 1916 wel duidelijk: zeedonder- pad, harnasmannetje, snotdolf, gron del, botervis, puitaal, garnaal, driedoornige stekelbaars, zeestekel baars, kabeljauw, steenbolk, wijting, pollak, meun, griet, schol, schar, bot, tong, geep en paling. En vele andere schaaldieren, zeespinnen weekdieren e.d. Een komplete le vensgemeenschap met een geweldi ge rijkdom aan leven werd in één klap verstoord, vele soorten pasten zich aan, maar er waren er ook die door deze verandering verdwenen of uitstierven. Een ziekte of de afsluitdijk...? Piet Krijnen is hier zoals de meeste oud-vissers duidelijk over: „Na de de afsluiting verdween het wier en die biologen hielden maar star vol dat het een ziekte was, maar je wist wel beter. Maar ja je bent maar een gewone visserman.. Voor een hoop vissers hier was het een hele klap want in het wier verdiende je een goed stuk brood, maar dat was in een klap naar z'n mallemoer. Want direct na de dichting van de Zuider zee viel het wier plat en werd het zwart. Dat jaar hebben we ook niet meer gemaaid. Op alle (wier)waar- den: Lutjewaard, Zachte bed en Stompe, al die waarden tussen Texel en Harlingen zowel op diep als on diep water werd het een grote kale vlakte en het is ook nooit meer te rug gekomen. Want kijk de Zuider zee had zoet water en de Noordzee zout, volgens mijn idee heb dat wier niet buiten dat zoete water gekend. Ook kwam de vloedstroom er na de afsluiting door die smalle ingang in- bulken (met veel nadruk), het ver deelde zich niet meer over Zuider en Waddenzee Mede daardoor is het misschien ook wel verdwenen. Maar buiten dat zoete water heb het volgens mij beslist niet kenne an ders had het toch weer opgroeien moeten, maar het was schoon uit- gestorve. Want het is wel toevallig dat de dijk dicht ging en het wier verdween. Maar een groot deel van onze broodwinning was weg". Februari 1920 verzoekt de Zuiderzee-Raad de gemeente Texel al om opgave te doen van de moge lijke schade voor de visserij op Texel, door de afsluiting van de Zuiderzee, wel maakt men al vast de opmerking dat: „gelegenheids- visschers", en zij die eerst sedert korte tijd een bedrijf of beroep an nex met de Zuiderzee zijn begon nen, niet in aanmerking zullen komen". Burgemeester Buising Damsté richt zich tot de besturen van de visserijverenigingen op Texel. Hierop krijgt hij te horen dat men na ernstige overweging: „tot de overtuiging is gekomen dat bijna al le visschers woonachtig te Texel gro te schade zullen lijden bij genoemde indijking". De steunregeling was volgens artikel 5: ten hoogste F ƒ8,50 per gezin, vermeerderd met ƒ0,50 per week voor elk gezinslid boven de 2 personen. Met dien ver stande dat het totale bedrag der on dersteuning ƒ13,50 niet te boven gaat" De Texelse vissers vullen trouw de benodigde papieren in, maar de Minister van Binnen- landsch Zaken zorgt er in januari 1921 voor dat elke hoop op onder steuning de grond wordt ingeboord. BRIEF MINISTER Over de werkelijke oorzaak van het verdwijnen van het zeegras is men het tot vandaag de dag nog niet eens, artikelen met als kop: Myste rieuze opkomst en ondergang van een waterplant, geven ook aan het eind geen duidelijke conclu- ke verband van de afsluitdijk en het verdwijnen van het zeewier. Dit vond mede plaats n.a.v. een schrij ven van Burgemeester en wethou ders van Texel. In de commissie Defour zoals hij genoemd werd nam voor Texel plaats wethouder K. Vla ming. De commissie was verdeeld over de afsluiting of een ziekte, uit eindelijk kwam men tot de volgende conclusie: „Een sterke achteruitgang van het wier waardoor het wierbe- drijf practisch is stilgelegd. Een wierziekte heeft langs de gehele Westkust van Europa het wier aan getast. De afsluiting van de Zuider zee en de wierziekte zijn toevalligerwijs samengevallen. Ook zonder afsluitdijk zou het door de wierziekte zijn aangetast, wel bestaat de mogelijheid dat de afslui ting daarop nadelige invloed heeft gehad. Door een wetswijziging of sie.: „Ook moet een plotseling optre dende ziekte niet worden uitgesloten, hoewel het achteraf moeilijk te bewijzen is". Langs de gehele Westeuropese kust verdwe nen in de jaren 1931-1933 duizen den hectaren zeegras, het werd o.a. toegeschreven aan een geheimzinni ge schimmel-ziekte die het hele Noordatlantische gebied trof. De Nederlandse Zeegrasindustrie gaf in 1932 de bioloog A. van der Werf op dracht om binnen enkele weken een onderzoek naar de oorzaak in te stellen. Door de crisistijd kreeg hij maar een geringe vergoeding, Zijn conclusie was een mogelijk en slechts oppervlakkig beschreven micro-organisme wat later onder de andere mogelijke veroorzakers werd geschaard. In 1934 wordt het wen selijk geacht door de Minister van Waterstaat een speciale commissie samen te stellen om een onderzoek in te laten stellen naar het mogelij gewijzigde interpretatie zou de Zuid- erzeesteunwet eventueel van toepas sing kunnen worden, en mocht belangrijke blijvende schade voor de wiervissers blijven bestaan dan acht de commissie, waar nodig, tege moetkoming op andere wijze dan in gevolge de Zuiderzee- steunwet gewenscht". Na de jaren dertig her stelde zich op vele Europese plaat sen langs de kust de zeegras populatie, alléén op de Waddenzee is het niet (of nauwelijks) meer te ruggekeerd. Zuiderzeesteun Piet: „En weet je wat het bedon- derste was: de Wieringer vloot kreeg Zuiderzeesteun en wij niet, al les wat binnen de dijk lag kreeg steun en wij hadden de strop, we hebben het toen met de Visserijve reniging nog aangevochten, maar niks hoor. Ik ben daarvoor nog in Amsterdam geweest (juli 1933) met Het iossen van het wier op de haven. 23

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1990 | | pagina 25