ter Huisduinen te haring trekken.
Ze konden er toen vletten vol weg
halen. Als de haring passeerd was
dan kwam de ansjop en als je
hoorde dat die aangekomen was dan
ging je naar Zuiderzee om er in
span op te kuule. Naast de ansjo
ving je dan ook een berg paling, dat
ansjovissen was voor een week of
6/7. We bivakkeerde dan in Vole-
dam waar we ook loste, en gingen
dan ééns in die 6/7 weken naar
huis... Maar het was altijd een beste
tijd want je had toen weieens
ƒ30,—/f35,— in de week wat toen
een kapitaal was vanzelf". Na de
ansjo ging men weer op de
garnalen- of platvisvangst tot de
wierperiode aanbrak. Piet: „En als
dan de seumer om was dan hoopte
je dat het oktober wier want dan
kon je beginnen te oester- en te
wulken vissen. Daar kon je nog een
aardige tied mee maken, totdat het
te koud wier, want dan kropen ze
de grond in. Voor oesters kreeg je
een cent of 3, nou 't kon wezen dat
je er een 1000 ving dan had je een
goeie dag. wulken waren bijver
dienste, die brochten niet veul op
en gingen o.a. naar Brussel waar ze
aan die karretjes werden verkocht".
Wierwaarden:
„deer was gien end aan"
In 1925 werden door Texel 1313
pakken wier van 50 kg verwerkt, de
kwaliteit was ondanks het smalle
blad uitmuntend. Acht vergunnin
gen om te maaien werden voor
Texel afgegeven. Piet: „het zal pak
weg 1925/1926 geweest hebben dat
we het maaien hebben aangepakt,
ook hebben we het wier wel op de
dijk gedroogd. Voor dat drogen had
den we een stuk dijk bij de Prins
Henderikdijk, achter het huis bij de
sluis van Jan Dogger. Voor de wier
periode kregen we wel een grotere
schuut. Dat was een blazer (TX123)
ook van Duinker de zeilenmaker.
Vader voer erop met m'n broer Kees
en ik zei de gek. Voor het maaien
sting een week of 6 zo van eind mei
t/m juni. De gemeente Wieringen
had al die wierwaarden op het wad
in pacht en je vroeg dan een ver
gunning (concent) aan om te mogen
maaien. Je had van die grote waar
den wier tussen Texel en Friesland,
nou jongen deer was gien end van
te overzien, 't Was alles wier en nog
er eens wier.. Stompe, het Zachte
Bed, ga zo maar door. In die 6/7 we
ken dat je mocht maaien trok je je
eigen scheelig, maar ja, je kon er
goed mee verdienen".
De oppervlakte van alle wierwaar
den op de Zuiderzee (waar Texel
ook onder viel) werd geschat op
15.000 hectaren! Het had een be
schutte plaats om te groeien, zonder
te sterke stroming. In de Zuiderzee
kwam het voor op plekken niet die
per dan vier meter, doordat op gro
tere diepte de intensiteit van het
licht te gering was om te groeien.
Het zoutgehalte, de toevoer van zoet
water, een modderige zachte bodem
en een niet te grote wisseling van
de getijen, was het milieu voor het
wier op het wad. gemaaid werd in
de beginperiode met een gewone
handzeis, rond de eeuwwisseling
werd de uitvinding van de sleepzeis
gedaan. Men kende goede en slech
te wierjaren getuige het oude
spreekwoord: „Veel hooigewas veel
wiergewas".
Het wiermaaien
Piet: „Als je op de waard kwam het
zij bij dag of nacht, was je afhanke
lijk van het tij. Je stak de pikhaak
uut en dan draaide je het wier er
omheen en zatten er nou op het
wier doorntjes of het begin van
doorntjes dan liet je dat wier leg
gen. Je zocht net zolang tot je goed
middel die je met een riem over je
schouders trok. Nou man je lichte al
temet in het water met zo,n broek
aan want hij was dicht vanzelf. Voor
het te water gaan zeiden we dan:
kenne we al waake... (een vissers
uitdrukking die vraagtekens
oproept...)
Hij kijkt me met zo'n blik aan van;
dat heb ik nou weer met die jeugd
„Nou als er nog te veel water was
dan waakte je niet meer want dan
liep het water je leren broek in...
Maar voor dat het te laag water
werd most je je netten uitzetten
want anders trok je je eigen dood.
we konden niet zo erg lang maaien
maar als er goed wier sting dan was
je gauw klaar. Je begon onder het
net te maaien, we spraken dan af:
„selle we maar 12 of 13 swoude
doen?" (een uitdrukking die zoveel
betekent als een strook over een be-
wier had. Je had op diep water wier
tot manshoogte, aan de buitenkant
van de waarden had je altijd smeri
ge plekken, groeisel ertussen. Daar
most je niet wezen want je zeissen
raakte er stomp en dicht. Je kwam
er in de nacht ook wel eens aan en
dan stak je met de haak: „nou hier
hebben we wier, ankeren maar",
maar dan gebeurde het dat je och-
tens je netten uitzette en begon te
maaien, ja mooi mis een beetje wier
en te veul smeerlapperij. Nou dat tij
was je kwiet vanzelf. Dus zoeken
maar weer. Had je weer goed wier
gevonden dan zette je het net. Bij
het uitzetten van het net liep je
eerst een 80 meter aan ien kant,
want je zette je naar gelang het
weer was. Als het stil weer was dan
zette je 't naar de stroom en als er
dan wiend was, ja dan was die ster
ker en dan most je 't naar de wiend
zette. Je had dan een leren broek
aan vanzelf, hij reikte tot over je
paalde breedte weg maaien) Als er
nou maaien in het grasland staat
dan heet dat ook swoude, ik heb
het woord van de wiermaaiers ge
leerd. (Piet gaat zo op in z'n uitleg
dat hij ongemerkt van tafel op staat
en middenin de kamer staat te
maaien..) Je werkte met 6 bladen
van (hand)zeissen die zaten aan me
kaar, de koppen en handvatten1 wa
ren eraf gehaald en ze waren met
boutjes aan elkaar gekoppeld. Een
touw eraan en dan ik een kant en
m'n broer Kees aan de andere. Als
je dan ien keer bij het net langs was
geweest dan was het een swoud. Je
keerde de zeissen en ging aars om.
Je most er wel voor zorgen dat je
geen wier liet staan want aars wilde
het niet drijven. Na een 12/13 swou-
den hadden we wel genoeg en dan
zeide we: „sellen we het net dicht
trekken?". Je trok het dan dicht
want de vloed was al weer op
komst en die most je voor wezen
TX 51 vaart de haven binnen
21