Een kuiertje om Strend Tben ik, (nu al weer een halve eeuw geleden) als jongetje door de om streken van Oosterend ronddwaalde, viel het me al op hoe mooi en af wisselend het landschap er was. Misschien zijn de bijzonderheden er van wel extra scherp in mijn geheu gen gegrift omdat ik op mijn zeven de abrupt werd overgeplaatst naar een andere omgeving, de stad. Ik elk geval „zie" ik nu nog alles voor me zoals het er toen uitzag: de zwarte wierschuur bij Nieuweschild, de Noorderdiek, het Achterweggie, het Groeneweggie.... Dat laatste weggetje liep met een wijde boog achter Zevenhuizen om naar Oost. Het was niet verhard, waardoor het van tuunwal naar tuunwal gestof feerd was met gras en lage plantjes. Als gevolg daarvan klonken je voetstappen gedempt en voelde je je een beetje verloren tussen de hoge tuunwallen. 't Was een eenzaam ge bied; links groeiden wat scheefge waaide boompjes en recht vooruit zag je alleen de diek en een won derlijk gevormde schuur. Het Groe neweggie was zo lang, dat we altijd ergens op onze schreden terugkeer den. Daarom behield het iets ge heimzinnigs en bleef het eind ervan onbekend gebied waarover je aan het fantaseren sloeg. Ook het Achterweggie, dat om Oosterend liep, staat mij nog duide lijk voor ogen. Het was een echt Texelse weggetje, deels afgezet met tuunwallen en deels met heiningen. Het bevond zich in de prachtige staat van verwildering die kinderen onweerstaanbaar aantrekt. Bossen brandnetels en andere hoge planten groeiden hier en daar tot bij het peerdepaadje. Vaak dolden daar los gebroken lammeren in rond of stre ken er vluchten vogeltjes op neer. Voor sommige dorpsgenoten was het weggie de uitgezochte plaats voor het dumpen van hun huisvuil dat dan weer door passerende jongens in brand werd gestoken. In mijn herinnering hangt er dan ook altijd een wat muffig brandluchtje tussen de tunen. Voor meierblissen was het Achterweggie de aangewezen plaats, want er was niet veel te beschadi gen. Dicht bij de plek waar het weggie een draai maakte in de rich ting van de Peperstraat, lag links een droog slootje, dat helemaal vol- gegroeid was met paardestaart. Ik vond dat een fascinerende plant, want we konden de stengels op de geledingen lostrekken en dan had den we groene granaatjes om elkaar mee te bekogelen. Een paar stappen verder, aan de overkant, bevond zich een rij wilgen met daar tussenin een witgeverfd houten poortje. Links, naar het wes ten toe, lag achter een weiland de grote boomgaard die „de Toes" ge noemd werd. Ik kwam er nooit, maar volgens verhalen hing het daar vol met de prachtigste appels, pe- reriTpruimen en (zei men) zelfs abrikozen, 's Avonds lag de gaard donker en geheimzinnig onder de rode avondhemel. Eigenlijk niet zo vreemd dat ik later, als ik over de tuinen der Hesperiden las, prompt „De Toes" voor mijn ogen zag ver schijnen. Er stonden toen in dit Oosterendse „paradijs" nog geen vakantiehuisjes. Omdat we nog niet naar Oosterend terugwillen, laten we het gedeelte van het Achterweggie dat naar het dorp terugbuigt, nu maar buiten be schouwing. Wij gaan verder in de richting van Oost, waar de weg vol gens mijn oude topografische kaart Heerenweg gaat heten. Rechts be vindt zich een hoge tuunwal waar braamstruiken tegenaan groeien en even verderop ligt een opmerkelijk laag land, dat deels in gebruik is als weide en deels als akkerland. Hier loopt de Aliestocht, die mis schien nog wel het magere achter kleinkind van een oude zee-arm is. Het pad dat rechts in de richting van Zevenhuizen loopt, vormt de overgang van het lage land naar een opvallend hoog weiland. Weer één van die oude strandwallen, waar Texel zo rijk aan is. Wij gaan nog even verder, richting Oost, waar een hoogte „de Knieneberg" heet. Een stuk verderop slaan we linksaf om dan eindelijk, via een onverhard weggetje, de Noorderdiek te berei ken. Daarachter ligt „Het Kanaal". Ook langs de Genteweg was dit „Kanaal" te bereiken. Ik herinner me nog hoe we, bij de brug daar, aaltjes probeerden te vangen en te roken. Terwijl we in het ondiepe water liepen, scheerden er tientallen prachtig blauwe waterjuffers om ons hoofd. In de Noorderdiek ter plaatse werd in de mobilisatietijd een mitrailleursnest aangebracht. We kropen vaak door het gangetje heen, dat dwars door de dijk liep. Uit het bovenstaande blijkt wel dat we graag in de omgeving van Oosterend ronddoolden. Op zondag middag werden onze zwerftochten echter gecultiveerd tot familiewan delingen. In gezinsverband liepen we dan naar de Nes (Spang), naar Nieuweschild of de Kaap. Dat wa ren onvergetelijke tochten. Als kind zag ik de Kaap altijd als een giganti sche veiligheidsspeld, vooral omdat er toen in de top nog een groot schild zat. Het viel me op dat er bij de Kaap zoveel vogelwikke groeide, waardoor de paadjes langs de ber men hier en daar helemaal paars waren. Veel van de bloemen rond om Oosterend kan ik me nog goed herinneren: rolklaver, duizendblad, akkerwinde, pinksterbloem, smeer- wortel, echte koekoeksbloem en ga zo maar door. Margrieten groeiden op de dijk voorbij de Krassekeet, Engels gras op het stuk Noorderdiek tussen de Genteweg en Noorder- buurt, stalkruid bij Molenbuurt, ha- zepootjes bij de Knieneberg en watermunt tussen het riet aan de Genteweg. Vreemd dat je bij Oosterend niet de zandblauwtjes en de grasklokjes vond, die elders op Texel vrij alge- 8

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1989 | | pagina 10