gedekt met riet of stro vormden het
bekende stramien van de gangbare
behuizing. Toch moeter we ook weer
niet te gering denken over de nieu
we nederzetting. Er was tenslotte be
drijvigheid. Waar vis gevangen
wordt, wordt zout aangevoerd, wor
den manden of tonnen geleverd,
worden schuiten hersteld en wordt
handel gedreven met kooplui van el
ders. Hier komen we bij een sterk
punt van de jonge nederzetting. Zij
lag aan open zee en was uitstekend
bereikbaar voor handelaars uit ste
den als Elburg en Harderwijk die in
toenemende mate in de Texelse vis
geïnteresseerd waren. Hoe overdre
ven het ook klinkt het nieuwe Den
Hoorn was zelfs geschikt als transi
tohaven voor het eiland. Immers Ou-
deschild bestond nog niet, De Koog
(ook net ontstaan) lag verder verwij
derd. De Westen zelf was, evenals
De Waal bereikbaar via ondiep bin
nenwater. Den Hoorn lag echter in
het zuiden beter bereikbaar dan wel
ke plaats ook op het eiland. Ook
hier ontbreken ons weer de nodige
gegevens, maar ook hier weer geeft
een landnaam misschien enig in
zicht. Westelijk van de huidige ver
binding Den Hoorn-Ponthaven ligt
ter hoogte van het Oude Den Hoorn
het perceeltje de „Rezieneweid" (in
goed Nederlands dus de „Rozijnen-
weide"). Aangezien het uitgesloten
mag worden geacht dat hier ooit
druiven groeiden die tot deze zuid
vruchten werden gedroogd, moet de
naam ergens anders van afgeleid
zijn. Nu moet men met het trekken
van conclusies voorzichtig wezen.
Het is zelfs mogelijk dat dit landje
ooit voor een pond rozijnen van ei
genaar is verwisseld. Oudere Hoorn-
ders wisten in mijn jeugd echter uit
overlevering te vertellen dat deze
naam wel degelijk terugging tot de
tijd waarin het vroegere Den Hoorn
hier aan zee lag en als stapelplaats
voor Texel fungeerde. Een stelling
die weer onderstreept kan worden
door de wetenschap dat de Han
zestad Kampen al in 1358 de bebake-
ning van het Marsdiep verzorgde en
dus regelmatig haar handelsschepen
hier langs dirigeerde.
Een factorij, transitohandel, visserij.
Uitgaande van deze activiteiten zou
den we een filosofie kunnen opbou
wen over de ontwikkelingen die zich
hier op deze bescheiden plaats vol
trokken. Het is op deze bladzijden
niet de plaats om dit te doen. Ook
kunnen we niet stilstaan bij de men
sen die hier geboren werden en op
groeiden in de eeuw dat het eerste
Den Hoorn bestaan heeft. We kun
nen slechts constateren dat het voor
deel van deze nederzetting, de
ligging aan open zee, tenslotte ook
haar ondergang werd. Zo aantrekke
lijk het voor de handelaars was om
op deze plaats te ankeren, zo gemak
kelijk hadden ook de vernietigers het
om het zo dapper begonnen Den
Hoorn uiteindelijk in vlammen te
doen opgaan.
Wie waren de boosdoeners
Puttend uit de oude Kroniek van
Medemblik waren het de Friezen die
in 1398 het oude Den Hoorn ver
brandden. Ook auteurs uit vroeger
eeuwen zoals Tirion, van Cuyck enz.
hielden het hierop. Latere geschieds-
schrijvers onder wie ook Van der
Vlis wijzen Hoekse piraten als de
ware daders aan. Ook hier moeten
we het doen met gevolgtrekkingen
ontleend aan de toenmalige politieke
situatie. Daar waren allereerst de
Hoekse en Kabeljauwse troebelen.
Deze, stammend uit 1350 kwa
men juist in die tijd (rond 1398 dus)
in het teken te staan van een strijd
om de macht in deze landstreken.
Gesteund door landadel en (behou
dende) plattelandsbevolking probeer
de het Beierse Gravenhuis zich te
handhaven tegen de opkomende ste
den. Deze wisten zich echter
gesteund door de op steeds meer be
luste Hertog van Bourgondië. Achter
de Graaf schaarden zich de Hoekse
partij terwijl de Kabeljauwen meer
geporteerd waren voor een sterk
centraal (dus Bourgondisch) gezag.
Samen met de voormalige bondgeno
ten, Westfriezen, Drechtenaren, etc.,
behoorden de Texelaars tot het
Hoekse kamp. Evenals indertijd te
gen de Hollandse Graven was men
hier ook nu fel gekant tegen een
nieuwe vreemde macht. De steun
aan het Gravenhuis zou de eilanders
in 1415 tenslotte zelfs stadsrechten
opleveren, maar dat valt buiten ons
verhaal. Nu was niets onmogelijk in
die woelige tijd, maar een terroristi
sche actie van Hoeksen in het „ei
gen" gebied mag toch wel
onwaarschijnlijk worden geacht. De
toestand tussen Holland en Friesland
daarentegen leende zich daar wel
voor. Na de mislukte politionele ac
tie van Willem IV tegen Friesland,
waarbij de Graaf zelf, in de slag bij
Warns in 1345, sneuvelde, was de
verhouding tussen de twee gewesten
grondig verpest. De Friezen namen
wraak met plundertochten op deze
kusten waarbij het vroegere stamver
band blijkbaar niet meer aansprak.
Juist in datzelfde jaar (1398) laait de
oorlog weer op en verbiedt Graaf AT
brecht van Beieren, leenheer van
Texel, kleine schepen door het Mars
diep te varen, terwijl groteren dicht
bij de kust dienen te blijven. Reëel
gevaar is dus terplekke aanwezig.
Als we dan ongeveer ter zelfder tijd
en op dezelfde plaats de Hoornder
nederzetting in vlammen zien op
gaan, dan lijkt toch de oude Medem-
blickse Kroniek de meest
aannemelijke nieuwsbron te wezen.
Hoe het ook zij, Den Hoorn was niet
meer en voor de dakloze vluchtelin
gen moest een oplossing worden
gezocht.
Den Hoorn verwoest, leve Den
Hoorn
Ook zonder de ramp die de neder
zetting op de zandrug trof zou er
toch wel een dorp zijn verrezen op
het Clijf. We zagen al dat de inpol
derende buurheren de Pleistocene
bult als einddoel voor hun dijktracee
gebruikten. Zoals verwacht werden
de bedijkingen een zaak van de Gra
felijkheid die dit werk met kracht
voortzette. In het noordwesten van
de „Koogen", in het oosten de „Valc-
kelanden" en ook in deze contreien
werd hard gewerkt. In 1378 werden
De Hemmer en het Buytenspijck be
dijkt. Ook nu weer richtte de dijk
zich, vanaf het Binnenspijck richting
Clijf. Vervolgens werden plannen ge
maakt om ook ten zuiden hiervan
land te winnen. Omstreeks 1388
werden Den Andel (De Naai) en het
Zouteland bedijkt. Het is bij deze ge
legenheid dat we uit officiële bron
iets horen over de nederzetting Den
Hoorn, want de Gravelijke rent
meester Coen van Oisterwijck, be-
14 eeuws Maagdenburger aardewerk gevonden bij Oude Hoorn.
6