Landbouwers en landarbeiders VERVOLG woonlijk daaronder een kleine melkkelder. Aan de ene zijde van de boerderij bevindt zich de koestal, aan de andere de „rijïng" waar het hooi wordt binnengereden en de karren en gereedschappen worden opgeborgen. Daar verblijven ook de lammeren als het koud is. De koei en staan twee aan twee tussen schotten met de kop naar de buiten muur. Bij de boerderij staat meestal een schuurtje dat dienst doet als varkenshok en kippenhok. Vaak, maar niet altijd, is er een moestuin met enige vruchtbomen. Peren ge dijen beter dan appelen. Soms houdt men ook bijen 100 bijen korven in totaal). Bij de schapen is fokkerij hoofdzaak. Ze worden ge houden voor de verkoop van lam meren en van „oude" schapen, voorts voor de wol, de boter (voor eigen gebruik) en de witte en groe ne kaas. De schapen worden 's win ters (aan kribben en ruiven in het open veld) bijgevoerd met hooi, bo nen, haver en lijnkoeken (wintervoe- dering per schaap ƒ3,50 a ƒ5,— aan hard voer). Per 100 ooien worden (eind maart, begin april) 120 a 140 iammeren geboren. Rundvee De meeste runderen zijn afkomstig uit Noordholland, waar veel kalve ren en éénjarige dieren worden ver kocht om later als 2 of 3 jarigen verkocht te worden of anders melk koeien voor de zuivel te houden. De boter is echter niet van al te goede kwaliteit en wordt voornamelijk op het eiland geconsumeerd. De prijzen liggen dan ook wat lager dan op de vaste wal (van ƒ0,90 tot ƒ1,30 per kg.) De kaasprijzen varieren van 0,36 tot ƒ0,44 per kg. Akkerbouw Met name door de daling van de graanprijzen, maar ook door ver mindering van de opbrengsten als gevolg van de uitputting der gron den, is de graanproductie sterk afge nomen. „Niettegenstaande" de polder- en dijklasten in Eierland, sa men niet meer bedragen dan 0,75 a ƒ1,— per ha. konden gehele hoe ven, die vroeger 500,— per ha. gol den, in 1887 niet meer dan ƒ100,— a ƒ150,— per ha. opbrengen". Hoe wel van echte mechanisatie nog niet gesproken kan worden zijn er al wel grasmaaimachines (27 in totaal). Het grasmaaien gebeurt echter veelal nog met de zeis voor 2,50 per „mansdag" (3/8 ha) of 6,65 per ha, (met de machine kost het gemiddeld ƒ6,—). Voorts waren er 97 paar hooi- harken; ook de veel gebruikte Ame rikaanse hekeldorsmachines werden nog middels rosmolens door paar den in beweging gebracht. De rol van het paard was dus nog niet uit gespeeld. Merkwaardig is de opmer king van Loman dat de zgn. rijenbouw alleen bij aardappelen en peulvruchten wordt toegepast. Op vallend is de zoveelste mededeling dat de opbrengst en kwaliteit der granen en peulvruchten door de „onafgebroken voortgezetten roof bouw" dermate is verminderd dat de groene en grauwe erwten „die vroeger als voortreffelijk bekend stonden" nu meestal voor veevoeder werden verkocht! De „roofbouw" op de grond is een direct gevolg van het pachtsysteem, waarbij de pach ter elke drie jaar van zijn land kon worden afgezet, zodat hij niet gene gen (vaak echter ook financieel niet bij machte) was in de grond te in vesteren. Een ander euvel dat Lo man bespeurt is de afhankelijkheid die de meeste boeren hebben t.o.v. de kooplui „met wien zij in reke ning staan". „Wenschelijk ware het indien bij de aankoop van kunst mest of van veevoeder meer samen werking bestond". Nadelige belastingen Maar er is meer. Er zijn nogal wat belastingen die als onredelijk erva ren worden. De belangrijkste is het zgn. mutatierecht, een belasting die men verschuldigd was bij de over dracht van eigendommen. Nu juist de minst draagkrachtigen ten ge volgde van de crisis (een deel van) hun grond moeten verkopen, treft hun dit onevenredig zwaar. Ook de genen die verwaarloosd land wilden kopen om dit vervolgens te verbete ren werden hierdoor zeer geremd. Hetzelfde gold overigens voor de verkoop van roerend goed (het zgn. registratierecht). Zelfs bij vrijwillige ruiling van (verspreid liggend) land moest betaald worden (vgl. de subsi die van tegenwoordig). Het zegel recht op pachtgronden had tot gevolg dat men ongezegeld papier gebruikte, tot nadeel van de pachter als er iets fout ging. Zelfs bij het ne men van (hypothecair) crediet moesten opcenten (ƒ1,50 per dui zend gulden) betaald worden. „De welvaart der landbouwers en veehouders" Burgemeester Loman is van mening dat de welvaart van de boeren de laatste 10 a 15 jaar „sterk is afgeno men". Er waren nogal wat boeren die tenslotte zo in de problemen ge raakten dat „tot gerechtelijke ver koop wegens onbetaalde huurpenningen, achterstallige renten en onbetaalde schuldvorderingen" werd overgegaan. Daarbij werden ook nogal wat mensen de dupe die volkomen te goeder trouw borg had den gestaan voor anderen. Een deel van de executieve verkopen is nog wel te achterhalen uit de Texelse Courant, maar het aantal gedupeer de borgen uiteraard niet. Als enige bewijs voor de mededeling van Lo man kan gelden dat de zgn. perso- nale belasting op dienstboden daalde van 699,25 in 1884/85 naar ƒ521,— in 1888/89 en op paarden van ƒ1734,— naar ƒ1298,75 in de zelfde periode. Hoe treurig het met de veehouders gesteld is moet voorts blijken uit de mededeling dat hun voedsel hoofdzakelijk bestaat uit erwten, bonen, gort en rijst en meelkost. Weinig aardappelen en brood, matig spek, „niet geregeld" vlees, weinig verse groenten. Wijn alleen bij feestelijke gelegenheden, sterke drank „zeer weinig". „Toestand der arbeiders" Bij de arbeiders is geen sprake van „welvaart" maar van „toestand". En terecht. „De gewone inkomsten van een arbeidersgezin, waar alleen de vader werkt, kan gesteld worden op 200,— a 300,— per jaar, naar ge lang de man sterk en bekwaam is en geregeld werk kan vinden. Maar wat als dat niet zo is? Ziekte bij voorbeeld? Opmerkelijk is de mede deling dat het inkomen stijgt als er des winters door het stranden van schepen of het aanspoelen van goe deren of het opruimen van sneeuw en dergelijke eenig extra werk komt. Ook maakt hij wel eens, schoon minder dan vroeger, vloermatjes van helm of stroo om te verkoopen. Maar goed. Voor een „gewoon", vlij tig en oppassend gezin met 3 a 4 kinderen zijn de uitgaven ƒ5,50 per week (dit is 290,68 per jaar) alleen voor voedsel, vuur en licht. Bij een jaarinkomen van 336,— (loon per week ƒ6,— plus ƒ24,— inkomsten aan eieren) schiet er dus nog over „voor kleren, tabak enz. ƒ45,32 per jaar!! Voor een heel gezin: kleren, klompen, schoenen)?), laarzen.... En dan is Loman er gemakshalve van uitgegaan dat de huur van de wo ning gratis was. Dat kwam ook wel voor, maar alleen bij vaste arbei ders. Het doet dan ook bijna ko misch aan als er staat: „De levenswijze der arbeiders is hoogst eenvoudit. Zij kleeden zich goed(!), evenals de vrouwen, die huiselijk, zindelijk en zeer zuinig zijn". Zeer zuinig, ja wel, wat moesten ze an ders? „De woning bestaat uit één vertrek, van kasten en bedsteden voorzien, dat als woon- en slaapver trek dienst doet en naar achter een kleine keuken of „achterhuis" is. Als er veel kinderen zijn, slapen de ze doorgaans op zolder". Gezond eten? Het eten is „gezond en vrij goed", schrijft de burgemeester. Hoe bestaat 't denk je dan. Erwten, brui ne bonen, gort, rijst, meel en melk- kost, wittebrood (jawel!), beschuit met roggebrood en weinig aardappe len. Er is dus geen verschil met het maal van de boer(?). Er is alleen geen wijn of sterke drank. En vlees is er alleen als „een schaap is ver dronken of gestorven of een koe een poot heeft gebroken". Alleen bij noodslachtingen dus. Soms heeft de 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1988 | | pagina 17