Landbouwers en landarbeiders VERVOLG Staatslandbouwcommissie Bij Koninklijk Besluit van 18 decem ber 1886 werd een Staatslandbouw commissie ingesteld die tot taak kreeg een onderzoek in te stellen' naar de toestand van de landbouw en adviezen uit te brengen over het geen de regering in het belang van de landbouw zou kunnen doen, in niet minder dan 95 zgn. type gemeenten, waarvan Texel er één was, werd een onderzoek ingesteld aan de hand van een door deskundi gen opgestelde uniforme vragenlijst. De meest voorkomende bezwaren en opmerkingen welke in de ge meentelijke rapporten tot uiting kwamen, waren kort samengevat: 1 - de ontwikkeling van de landbou wers werd onvoldoende geacht; ver plicht elementair onderwijs en landbouwonderwijs achtte men wenselijk. 2 - verschillende belastin gen, zoals de accijns op zout en vlees en de zgn. mutatierechten vond men onbillijk. 3 - de pachtter- mijnen waren in het algemeen te kort, waardoor roofbouw ontstond. Niet zonder bitterheid constateerde de commissie dat in Nederland de landbouw nog minder dan elders belangstelling genoot: ,,De land bouw is bij de verdeling van de staatsbemoeiing steeds het stiefkind geweest. Bijna zonder uitzondering treden de belangen van nijverheid en vooral van de handel op de voor grond en betaalt de landbouw het gelag". Het economisch liberalisme vierde hoogtij in die dagen, zodat de vraag van de Nederlandse boeren om protectie (bescherming door middel van invoerrechten op buiten landse producten] uiteraard niet ge honoreerd werd. Wel heeft de regering de aanwijzingen en advie zen van de staatslandbouwcommis sie ter harte genomen en met name het landbouwonderwijs bevorderd, wetenschappelijke voorlichting doen geven en maatregelen genomen zo als de wet betreffende knoeierijen in de boterhandel (23 juni 1889). Daarnaast is de samenwerking van boeren (coöperatie) van groot belang geweest, evenals de credietverlening in de landbouw door de oprichting van boerenleenbanken. Toch waren het vooral de gewijzigde algemene omstandigheden die de crisis om streeks 1895 deden voorbijgaan: de snel groeiende steden werden door de sterk verbeterde transportmoge lijkheden goede afzetmarkten voor landbouwproducten, vooral van groenten, fruit, zuivelproducten en vlees. De landarbeiders die door de mechanisatie meer en meer overbo dig werden, vonden gemakkelijk werk in de snel groeiende industrie. Voor Texel betekende het laatste een grote „uitstroom" van landarbeiders naar de „vaste wal". Algemene toestand Ook op Texel is het armoe troef. „Het aantal onvermogenden is zeer aanzienlijk", schrijft de burge meester. Maar, zo voegt hij er troostvol aan toe „de armoed zou groot zijn, indien vanwege de ge meente en de verschillende diaco nieën minder ruim werd bedeeld". En hoeveel werd er dan bedeeld? Schrik niet! „Het gemeentelijk sub sidie aan het burgerlijk armbestuur bedraagt jaarlijks ƒ3200,—". Tel uit je winst! Dat is op ruim zesduizend inwoners (3032 mannen en 3078 vrouwen) twee kwartjes per inwo ner. En hoewel een eenvoudige dag loner in die tijd gemiddeld slechts driehonderd gulden per jaar ver diende is dat toch wel een uitzon derlijk gering bedrag. Onder het bedrag van f3200,— is niet begre pen „de verpleging van arme krank zinnigen, die aan de gemeente jaarlijks f800,— kost". ("Rissen haak jes: rijke krankzinnigen konden hun verpleging zelf wel betalen). Geluk kig is er ook nog de bedeling door de kerken. „Vele duizenden gul dens", schrijft de burgervader, maar hij zegt niet hoeveel. Bovendien wordt „veel armoede geleenigd door inrichtingen, waar arme weduwen of bejaarden huisvesting met on derstand genieten". Dit zijn de zoge naamde „armenkamers" of „familiehuisjes". Ze worden beheerd door (soms eeuwenoude) stichtin gen, die gewoonlijk enig landbezit hebben. Van de opbrengst van de pacht werden dan de bewoners on dersteund. Hetzelfde gebeurde over igens bij de kerkelijke armenzorg. Veelal werd een gedeelte van de on dersteuning in natura gegeven: eet waren, turf, kleding. Oorzaken armoede Als „oorzaken der heerschende ar moede" noemt Loman: 1. „de ge drukte graanprijzen; 2. de vernietiging der schelpenvisserij door het gebruik maken van stoom schepen, waarmede de schelpen ma chinaal worden gevist, hetgeen de prijzen zoozeer heeft doen dalen, dat op den vroegere wijze niet meer gewerkt kan worden; 3. het ,te loor gaan der oestervisserij in de nabij heid van het eiland door het totaal doodvissen der oesterbanken; 4. de achteruitgang der zeegras-visserij o.a. door de concurrentie der hout- wolfabricatie; 5. de droge zomers gedurende enige achtereenvolgende jaren, die voor de landgebruikers hoogst nadeelig is geweest. Het zijn nogal ongelijke oorzaken die de burgemeester opsomt. Terwijl hij zelf schrijft dat schapenfokkerij het hoofdbedrijf is (daarna rundvee houderij en graanbouw), rept hij met geen woord over de daling van de wol-, vlees- en zuivelprijzen. Zijn opmerking over de droge zomers is hoogst twijfelachtig. Buisman (2) vermeldt voor 1885: zomer vrij koel en droog. 1886: zomer begin koel, later beter, 1887: juli warm, droog, rest te koel en 1888 zomer koel en nat! Visserij Hoewel de mededeling van de bur gemeester m.b.t. de vernietiging van de schelpenvisserij door het ge bruikmaken van stoomvaartuigen op zich niet onjuist is, schrijft Van de Vlis (3) terecht dat de schelpenvisse rij voordien „van enige betekenis" was. Van veel meer betekenis was de wiervisserij en tot de afsluiting van de Zuiderzee (1932) waarna het wier spoedig verdwenen was, is de wierwinning wel degelijk van bete kenis gebleven. Op Wieringen wa ren er in 1930 nog 128 personen werkzaam in de wiervisserij met een gemiddeld inkomen daaruit van f288,— hetgeen bij een gemiddeld jaarinkomen van f600,— toch een aanzienlijk bedrag te noemen is. Met het begin van November, Bome oenige dugoiPWorden de ooien gedekt. De ram wordt tweemaal daage bij de ooien rondgeleid om te dekken. Zoodra er eene ooi besprongon ia, wordt zij aan den kop gemerkt, de eerste week aan do ééue, de volgonde weck aan do andere zijde. De veehouder kun dan in liet voorjaar zijne moederaohapen aorteeron en bespaart zich daardoor veel moeite. Het houden van rammen in het open veld ia volgons gemeente-veror dening verboden van 1 Ootober tot 1 Decombor. Van 1 September tot 1 October moeten zij van twee spannen voorzien zijn, indien zij buiten loopen. Dezo maatregel ia noodzakelijk, omdat hot daardoor voor deu aebaapahouder mogelijk wordt: 1°. zeker te zijn dat de lammeren niet vdilr den bepaalden tijd geboren worden, en 2°. dat hij verzekord ia, dat de ooion niet worden gedekt of besprongen door rammen, waarvan do afstammelingen minder gewenaeht zijn. Daar de landerijen veelal door tuiuwallen gescheiden zijn, kan men alleen door do Bekopen te spannen voorkomen, dat zij over die tuiuwallen heen springen en het land verlaten. Al de schapun zijn voorzien van een merk, dat mot roodaard wordt aungehracht. Ieder veehouder hecit zijn bijzonder merk, dal ml het acheren op nieuw op het achuup wordt gezet. Soms hooft men nog oen tweede merk of stip met bruine toer of blauwo vorf. Ofschoon er wol onna gevallen voor komen dat er schapen vermist worden, doordat hol melk onduidelijk ge worden is of veranderd werd, zoo zijn die gevallen hoogst zeldzaam. Schapen- diefstal komt mede zoor weinig voor. 13

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1988 | | pagina 15