De Schorren Een Texelse sage Vroeger, toen Eierland nog bestond uit uitgestrekte drassige vlakten, doorsneden van gevaarlijke geulen en plassen, werden deze vlakten be graasd door meerdere kudden scha pen. Laat in de tweede helft van de 18e eeuw leefde achter de „Ruigen- dijk'", die de vogelrijke, drassige polder Waalenburg tegen de schui mende op buit beluste golven der Noordzee beschermt, de op Texel alom bekende en geëerde „Boer Jan", die uit het geslacht „Eelman" stamde. Zijn boerderij bestond uit sluitend uit zo'n 2500 schapen, die hoofdzakelijk op de kwelders of schorren leefden. Daar waar de te genwoordige hofstede „Padang" ligt, die echter door oude Texelaars nog „de Kwelders" genoemd wordt. Het was op een buiige maandagmorgen in september, dat de beide knechts van boer Jan, Aucke en Krulles, de woelende kudde over de Ruigendijk brachten, opdat zij hun voedsel zou den kunnen zoeken op de schrale schorren. Een grijze dauw, die zijn droppels op de kale grassprietjes achterliet, maakte de zee onzicht baar voor de ogen van Krulles en Aucke. Boer Jan zelf was niet aan wezig; hij zou die dag zijn wekelijk se bezoek aan het dorp brengen, om er zijn zaken af te handelen en ge lijk zijn familie op te zoeken, waar hij dan tevens een koppie deed. Maar Krulles en Aucke waren oud gedienden en vertrouwd met het werk. Het was een warme nacht ge weest; een echte onweersnacht. Veel donder en bliksem en onheilspel lend stil. De boeren verwachtten een hete dag en men zwoegde en zweette om nog zoveel mogelijk te profiteren van het uitgelezen na jaarsweer. Hopelijk werd het nog een warme nazomer, 's Avonds ver zamelde zich na de warme zwoele dag een groepje boeren bij het hek van de plaats „Waal en Burg", die nu de naam van een beroemde Duitse dichter draagt. Ze rookten hun pijpje en spraken over de scha- penprijzen, ongaons bij deze of gene boer en vanzelfsprekend over het weer. Boer Leen tegen het hek leu nend en over zijn ruige stoppelige kin strijkend, keek enigszins achter dochtig naar de ondergaande zon. Met zijn kraakstem zei hij: „Jön, ik staan het weer niet erg; Trijn van de Pimpel see guster 61, dór 'r een kring om de maan weest wös, in se het 't vost niet mis höd, wót dunk jou, Klaas?" Leen stond bekend als een snuggere, lichtige kerel. Daarom spraken de boeren na zijn bewering niet meer, maar dachten eens na, of ze misschien ook zoiets gezien of wellicht gehoord konden hebben. Klaas, wie deze dag wel het meest te pas gekomen was, beaamde dit in 't geheel niet en zei dat ze een jaar of 13 geleden ook zo'n soort nazo mer gehad hadden. En hij dacht bij zichzelf - dit zei hij wel niet - dat Leen wel eens afgunstig kon wezen, omdat hij er lang niet zoveel aan ge had had als Klaas, want Leen boer de op een paar hooge bollen bij 't Kil, waar de regen welkom was om dat hij een koppeltje melkkoeien had. De andere boeren waren het met Klaas eens en beweerden dat er „niks achter stak". Hiermee liep het gesprek toch af. Toch kon Leen niet nalaten te zeggen: „Nouw, jellui zel- le wel nader sien." Even stilte. Leen kreeg het toch wat benauwd. Hij mocht eens te veel gezegd hebben en dat zou zijn naam niet ten goede komen. De buurt bekeek hem im mers bijna voor waarzegger en het zou niet gunstig zijn als de boren morgenochtend spottend zouden op merken: Leen ken nouw wel wat klesse, maar deuze keer hot ie 't niet bee 't rechte end.... Plotseling hoorde hij in de verte een rommelend geluid, dat ook de ander schenen te horen. Onwillekeurig ke ken ze Leen aan en die stond er bij alsof hij zeggen wilde: O, dat had ik wel verwacht. De donder. Nu kwa men ook de vrouwen naar buiten en luisterden, terwijl het inmiddels al schemerig was. Leen bleek nog onverschillig zo schéén het tenminste. Krulles en Aucke vroegen aan baas Jan of ze de schapen niet van de schorren moesten halen. Dan moesten ze ook direct gaan. De paarden klaar maken, de honden mee en tenslotte nog de 25 zwarte te tellen, die voor de gehele kudde JlcAV ifyi i[ M.'it Ulït't p* 6

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1988 | | pagina 8