De reis naar Indië van de „Texel"
onder Dirck Spreeuw
niet werden vertrouwd, moest nog
maals de Brede Raad bijeenkomen,
maar de genomen besluiten werden
niet veranderd en de volgende mor
gen vertrokken de drie schepen.
Door de Zuidelijke stroom werden
de eerste dagen weinig mijlen afge
legd en bleef de Thfelberg nog in
zicht. Daarna ging het vlotter en
binnen veertien dagen werd St. Paul
bereikt. Vanaf de Kaap naar Austra
lië werd de afstand geschat op 4000
zeemijlen en verdere herken
ningspunten ontbraken. De uitkijk
werd dan beloond als hij eindelijk
land zag. Het was inmiddels 5 sep
tember toen Houtman Abrolhos
werd waargenomen. Hier zagen de
schippers het wrak van de Oranje
boom, die op 20 oktober 1626 op de
rotsen was gelopen. De koers werd
nu NNW op de Straat Soenda en
het contact met de Utrecht ging ver
loren. Java werd op 13 september
bereikt en de 27e lagen de schepen
op de rede bij Batavia. De Utrecht
had dat punt al twee dagen eerder
bereikt. De wederwaardigheden van
de „Texel" en van de schipper
Spreeuw zijn gedurende de jaren
1628 tot 1630 niet exact bekend. In
die jaren werden meer dan dertig
Hollandse jachten ingezet om de
verbindingen met de eilanden te on
derhouden. Ze voeren in eskaders
naar Ambon, Formosa (Taiwan) en
Sumatra en in 1630-1631 gingen er
veel verloren. Zo werd Terschelling
(een zusterschip alleen zeilende
bij de Coromandelkust door 15 fre
gatten „aangetast". Andere werden
bij Djambi op Sumatra door de Por
tugezen vernietigd en weer andere
streden tegen de Makassaren. Waar
schijnlijk kwam met de retourvloot
van 1631 onder Anthony van Die-
men (1593-1645) het bericht in
Amsterdam dat „in het slaen jegens
de vijand de schipper is doodgeble
ven". Zijn tegoed (hij had een
maandsalaris van ongeveer 80 gul
den en daarboven kaplaken en voe-
VERVOLG
ring eigen handel) bedroeg toen
698 realen van achten. Overeen
komstig de artikelenbrief werd dit
door de V.O.C. geconfiskeerd. Bij de
resolutie van 16 maart 1632 werd
door de Heren XVII aan „de voog
den van deszelfd nagelaten kinderen
in contanten 600 gulden in vere-
ringh gegeven".
De naam „Texel" voor zeegaande
schepen werd niet meer gebruikt
voor zover thans bekend is. De
naam SPREEUW bleef tot ver in de
negentiende eeuw op de grote vaart
een begrip. (Zie Dijt en Dirk Koo-
ger) Verband tussen Spreeuw in
1630 in Amsterdam en 1695 op
Texel is nog niet gevonden. Daar
mee zouden de kwartier staten Wit
te, Slaman en Reij kunnen worden
verlengd.
Geraadpleegde lectuur:
„Geschiedenis van Nederland ter
Zee", 4 delen J.C. Moolema, 1942.
„Strijd, handel en Zeeroverij", Dr. J.
Last, 1968.
„Uitreis rond de Kaap", A. van der
Moer. 1987.
„Maritieme Geschiedenis der Ne
derlanden" (1585-1680), De Boer,
1947.
„De Nederlandse vlag op de We
reldzeeën met D. Pzn. de Vries", J.C.
Moolema, niet gedateerd.
Dank aan C.J. Eelman te Texel voor
gegevens uit het Uitreisboek van de
V.O.C. (Reisnummer 0.345.1)
Texel, december 1987
C.J. Reij
Gedeelte uit de memorie van
de militaire betekenis van
Texel in de Franse tijd, door
Amij, commandant van het
department van de Zuider
zee, brigade-generaal.
Blijkbaar had Amij geen hoge dunk
van de leefbaarheid op Texel, nog
afgezien van een mogelijk militaire
betekenis. Het is niet te hopen dat
hij op dezelfde manier beoordeelde
als de niet-militaire omschrijving die
hij van Texel geeft. 1397 huizen, 15
kerken, 6 molens, 6 dorpen, 9 ge
huchten, 4754 inwoners.
De grond van het eiland is zandig,
de landbouw erg verwaarloosd. Men
kan er slechts weilanden vinden die
zo droog en dor zijn, dat ze alleen
bruikbaar zijn om schapen te voe
den en ze kunnen slechts hooi voor
het vee opleveren. Men telt 26.128
schapen, 1430 runderen of koeien
en 292 paarden. Er is niet veel be
bouwbare grond, het kleine beetje
haver en gerst dat men teelt, is niet
voldoende om een kwart van de
veestapel te onderhouden. Bebos
sing is er helemaal nagelaten, alle
wegen zijn kaal, men vindt slechts
op drie of vier plaatsen enige be
planting. Op die manier slagen ze
erin te geloven dat het eiland zich
ergens toe leent. Men kan er geen
enkele veenderij vinden. De lucht
temperatuur is er beter dan in
Noord Holland. Men vindt er geen
epidemische koortsen. Het water is
er uitstekend, men vindt er verschil
lende bronnen. Het eiland produ
ceert graan, noch aardappels voor
de bevolking, noch het benodigde
veevoer. Men is gedwongen om van
het vaste land alles te halen wat on
ontbeerlijk is om te leven. Het ei
land heeft alleen het allermini-
maalste zelf en het is belangrijk op
te merken dat de verbindingen met
het vasteland vaak verbroken zijn
vooral in de winter door ijs, door
stormen en door tegengestelde win
den. Er wordt niets gefabriceerd, er
is geen enkel teken van industrie.
De inwoners die voorheen een over
vloedige bron van inkomsten von
den in navigatie en het loodswezen,
walvisvangst aan de kusten van
Groenland, kabeljouw op banken
van de nieuwe wereld en haring in
de Noordzee, zijn tot armoe verval
len, omdat ze niet meer kunnen vis
sen. De inkomsten van het eiland
bedragen 78579 francs per jaar, ter
wijl de kosten voor het onderhoud
van dijken, wegen, politie en andere
lokale lasten 148740 francs
bedragen.
Deel 4819 nrs. 1620-1638
Rijks archief Haarlem
J.G.P. Schraag
4