- 374 -
nieuwere vormen. De boerinnen zijn dames geworden,
die zich gaarne met „juffrouw" lp,ten aanspreken. De
namen Guurt en Wullempie deugen niet meer. Met één
voornaam is men niet meer tevreden, en de ambtenaar
van den Burgerlijken Stand heeft heel wat meei* namen
met een a als eindletter te boeken, dan weleer. De
melk gaat naar de fabrieken, zoodat er alleen voor
eigen gebruik nog wat gekaasd en gekarnd wordt, en
voor het verkrijgen van room gebruikt men niet meer
de oude tijlen, die in den kelder gezet werden, maar
de separators, die veel werk van eerder overbodig ma
ken. En als de boer ter markt gaat, is hij een heer,
die met een mooi tentwagentje of ook per fiets langs
den weg rijdt. (De tram laat op Texel nog altijd op
zich wachten). Wanneer het markten is afgeloopen, neemt
ook hij zijn afzakkertje, doch hij durft nu zelfs een
glaasje triple-sec eischen. Dat woord had zijn grootvader
nooit kunnen onthouden.
Toch heeft men vele van die veranderingen als ver
beteringen te beschouwen, want de boer van heden weet
veel beter te woekeren met den bodem, dan vroeger.
Hij heeft gebroken met den ouden sleur, en het oor ge
leend aan wat de wetenschap ten beste gegeven heeft,
en zoo zijn landerijen, die eerder minderwaardig waren,
in schoone akkers herscha
pen, zoodat men zich verbaast
over het vele gras, dat er
telkens op wast. Neen, de
boer is niet meer de domme
boer van vroeger. Met oor
deel weet hij met kunstmest
te werken, en door krui
singen heeft hij den vee
stapel oneindig veel vooruit
gebracht. Was de boer van
vroeger wat trotsch, wanneer
hij kon zeggen, dat 40 pro
cent zijner schapen twee
lammeren had geworpen, nu
heeft men dat procent weten
te verdubbelen. Zoo is de ge-
heele veestapel wel tweemaal
zoo groot als vroeger, en
de afkomsten zijn natuurlijk
veel hooger geworden. Dat komt de geheele bevolking
ten goede, want ook de loonen voor arbeiders en knechten
en meiden zijn veel hooger dan eerder, en waar eens
armoede geleden wordt, daar wordt gewoonlijk spoedig
in den nood voorzien. Ook heeft de veeboer studie ge
maakt van allerlei ziekten, die aan zijn schapen en koeien
kunnen overkomen, en de bestrijdingsmiddelen neemt hij
gaarne ter hand, terwijl hij er diep van overtuigd is,
dat het beter is te voorkomen, dan te genezen. Is het
dus aan één kant jammer, dat het oude type verdwenen
is, verheugen mag men zich niettemin in den geschetsten
vooruitgang.
En waar nu de Texelsche boer hoofdzakelijk mee boert?
Vooral met schapen. Wel heeft elke boer enkele koeien
en wat jong rundvee, maar het zijn vooral de schapen,
die hem voordeel moeten aanbrengen. Eigenaardig ziet
het eiland er uit door de vele aarden wallen, die de
landerijen in rechthoeken en vierkanten verdeelen, en
die tevens aamgebracht zijn voor beschutting voor schapen
en lammeren. Dikwijls heeft men op die wallen prikkel
draad of gewoon ijzerdraad aangebracht, opdat de schapen
zullen blijven op het land, dat voor hen bestemd is. De
dartele lammeren geven gewoonlijk weinig om deze ver
sperringen. Zij brengen dikwijls bezoek op het land van
buurman, doch dit gaat over en weer, en op het geroep
van de moeders keeren de jonge dieren weer tot eigen
weide terug.
In de laatste dagen van Maart en in April heeft de
boer het druk. Dan zijn schuren en stallen ingericht tot
plaatsen, waar de lammerei* geboren kunnen worden, en
zoowel bij nacht als bij dag moet de boer present zijn,
om te helpen, waar zijne hulp noodig blijkt. Ook helpen
twee of meer boeren elkander wel, opdat ze bij beurten
kunnen waken en slapen. Als het weer in die dagen
wat meewerkt, dan rolt de zaak gewoonlijk wel, doch
als koude en natte buien het kleine goedje, dat niet zoo
lang in de schuur kan blijven, doet verkleumen, dan heeft
de boer handen vol werk. Dan moeten er lammetjes in
manden en kistjes bij de kachel gebracht worden, om
te „ontdooien", zooals de boer het zegt; doch zoodra
ze weer wat opgemonterd zijn, gaan ze weer naar de
weide terug, waar de moedermelk het verdere moet doen.
Soms sterft er een moederschaap, en dan moeten de
weesjes bij a,ndere schapen „aangetrouwd" worden, wat
niet altijd gemakkelijk gaat, daar het medelijden bij de
schapen voor andermans kinderen vrijwel gelijk nihil is.
De boer weet evenwel kunstmiddelen te gebruiken, om
het schaap te doen meenen, dat zoo'n diertje ook zijn
eigen kind is.
Wanneer het weer goed is,
dan dartelen de lammeren
over de weiden, en al die
witwollige dieren geven dan
aan het eiland wel een aar
dig decoratief, 't Is wel op
merkelijk, dat elk schaap
zoo goed zijn eigen kind of
kinderen kent, zoowel door
den reuk als door het gehoor.
Blaat het lam, dat afgedwaald
is, dan wordt dit geluid dade
lijk door de moeder beant
woord en spoedig heeft de
hereeniging weer plaats. Zoo
een lam het probeert, aan
een ander schaap te zuigen,
wordt het onmiddellijk door
kopstooten afgewezen.
Bij goed weer zijn de lammeren in zes of zeven weken
tijds groot genoeg, om op de markt ten verkoop aange
boden te kunnen worden, 's Morgens vroeg komt dan
de boer met een langen, voor het doel ingerichten,
wagen op het land, waar schapen met lammeren in een
nauw hok, nes genaamd, gedreven worden, en zoo kun
nen de lammeren gemakkelijk gegrepen en op den wagen
geladen worden. Wat blaten dan de arme moeders
Doch de scheiding is voorloopig nog maar voor enkele
uren.
Op de markt, die op het hoofddorp Den Burg gehou
den wordt, stroomen de lammerenwagens van alle kan
ten tezamen, en de lammeren worden afgeladen in de
hokken, die reeds te voren bij den marktmeester aange
vraagd geworden zijn. En zoo ziet men weldra duizenden
lammeren bijeen op het marktplein. Vele kooplieden van
elders zijn gedurig aanwezig en bij handslag verwisselen
de lammeren van eigenaars. Doch de lammeren behoeven
niet dadelijk geleverd te worden, althans niet dikwijls.
Gewoonlijk worden ze nog van Maandag tot Donderdag
aan de moeders teruggegeven. Dan komen de wagens op
nieuw op de landerijen, en dan worden de dieren, die
het koopmansmerk op den kop hebben, naar de haven
gebracht, waar vele stoombooten en tjalken tot inlading
Schapen bij den drinkbak.
13