Mr. Cornelis Binkhorst, schout enz.
op het eiland Tessel". De familie liet
hem door een notaris aansporen de
boedelscheiding niet langer op te
houden met „allerlei frivoole prae-
texten en niets beduijdende harssen-
schimmen". 6) Of Cornelis reden
had om zich tekort gedaan te voelen
bij de verdeling van de nalaten
schap, is niet gebleken. Doordat
Cornelis bleef weigeren (de boedel
werd pas na twintig jaar verdeeld!],
kon hij zich geen eigen woning per
mitteren, zodat hij „van 't een in 't
ander logement gejaagt wierd". In
1778 logeerde hij bij voorbeeld in 't
Ongemaakte Schip" en in 1779 in
de „Doelen" te Hoorn. Wellicht was
zijn sombere en achterdochtige na
tuur familiebepaald. Bekend is dat
zijn oom Willem Binkhorst, advo
caat in Den Haag, zich in 1739 met
een pistool van het leven beroof-
de.7)
Het wantrouwen van Cornelis groei
de langzamerhand tot regelrechte
paranoia uit. In 1779 verklaarde een
getuige dat hij „sig seer ongerust,
zwaardenkend en verleegen aanstelt,
sig in sijn kamer opsluit, sig niet
durft vertrouwen in eenig vertrek
daar hij 't zij door een venster of
beschot eenig opening vind geduu-
rig vreemde beweegingen hoord en
dikwijls in diep gepijns lang agter
den anderen zit te mijmeren". Hij
beweerde dat „op seekre nagt de
gordijnen van 't ledikant waar hij
sliep, waaren opgeschooven en sijn
broek van onder sijn hoofd was
weggenomen". Aan zijn knecht had
hij op een keer verteld, „dat hem 's
nagts iemand op het lijf gevallen
was en dat hij „opgestaan was en
met sijn deegen rond geschermd
had". Hoewel iemand hem aantoon
de dat dat onmogelijk was, bleef
Cornelis bij zijn verhaal en voegde
er aan toe „dat sijn maag van die
val nog zeer deed". 8]
In mei 1779 kwam het tot een
openbare rel, toen Binkhorst 's za
terdagsmiddags op de markt in
Hoorn in het rond begon te schreeu
wen „dat hij verdrukt, verjaagt, van
sijn goed verstooken en arm was,
van 't een in 't ander logemant ge-
jaagt wierd, schulden op schulden
moest maken,, en „geen regt krijgen
kon". „Is hier dan geen regt of zijn
hier geen menschen die regt doen?"
riep hij vertwijfeld uit. Vrienden,
die hem al van verre hadden horen
tieren, probeerden hem weg te voe
ren, maar dat lukt slechts met veel
moeite en niet zonder gevolgd te
worden door een joelende menigte.
Dit vreemd en aandachttrekkend ge
drag was in augustus 1779 voor de
familie aanleiding Cornelis in Bever
wijk in een medische inrichting te
plaatsen. Hij deed verwoede pogin
gen daar uit te komen en schreef
brieven aan alle instanties waarvan
hij hulp verwachtte: Prins Willem V,
het Hof van Holland en Gecommit
teerde Raden. Van het Hof van Hol
land had hij niets te verwachten.
Op verzoek van de familie benoem
de het Hof op 28 december 1779
zijn broers Jacob en Pieter en Simon
Riedemaker, een goede kennis van
de familie Binkhorst, tot curatoren
over de persoon en goederen van
Cornelis. Gecommitteerde Raden
benoemden Gijsbrecht Coenraad
Willem Reynbach tot substituut
schout op Texel om „te tragten in
orde te brengen hetgeen in de war
en onafgedaan gebleven was, alles
met dien verstande dat de schulden
door het versuym of nalatigheid van
den heer mr. Cornelis Binkhorst
veroorsaakt, zullen sijn en blijven
voor rekening" van zijn curators. 9)
Cornelis Binhorst beschreef zijn
plaatsing in de medische inrichting
in een brief van 1 mei 1780 aan Ge
committeerde Raden. Toen hij we
gens „een opgekomen indispositie"
en ambtshalve om enige zaken af te
handelen in Alkmaar was, werd hij
aangehouden door deurwaarder De
Lange en enige handlangers, in een
rijtuig gezet en naar Beverwijk ver
voerd, waar hij werd opgenomen
„ten huyse van eene Johannes van
Rossem, medicinael doctor, zijnde
een huys alwaar veel luijden, waar
onder zinneloosen, werden opgeslo
ten en aldaar meede agter slot ge
zet". Zijn schrijven aan „Zijne Door-
lugtigste Hoogheyd, den Heere Prin-
ce Erfstadhouder" had in zoverre
succes, dat hij zijn ambt mocht be
houden en dokter Van Rossem ge
vraagd werd of zijn vrijlating ver
antwoord was, „dog waaraan de
doctor niet heeft willen defereeren".
In zijn brief van 1 mei beklaagde
Binkhorst zich over de handeling in
dit huis, die hij noch voor de con
servatie van (zijn) eer", noch voor
zijn gezondheid redelijk vond. Hij
was naar hij schreef „bloodgesteld
aan mishandeling, wilke men in
diergelijke huysen ondergaat, gepri-
veert van alle middelen om mijn tij
delijk welweesen te bevorendern en
zonder eenige redenen voor een per-
soneele ditentie te kunnen formee-
ren". Hij vroeg Gecommitteerde Ra
den zijn invrijheidstelling te bevor
deren. 10)
Maar Gecommitteerde Raden te
Hoorn, volkomen op de hoogte met
de Hoornse familieomstandigheden,
staken geen vinger uit. Hun
substituut-schout fungeerde uitste
kend op Texel. De curatoren wikkel
den zijn zaken op Texel af. Op 18
augustus 1780 betaalden zij de bui
tengewone belasting, „de extraordi
naire verponding" op het schoutssa
laris van 30 gulden per jaar, die
Cornelis van 1778-1780 niet had vol
daan, in totaal 270 gulden, en in
1781 incasseerden zij het hun broer
toekomende bedrag van f347,15 van
een criminele procedure tegen zeke
re Dirk Kok. 11)
In 1785 kreeg Cornelis Binkhorst
zijn vrijheid. Hij berustte geenszins
in het feit dat hij zijn bestuursfunc-
Wapen en zegel van Cornelis Bink
horst op een brief van 5.11.1776
aan Gecommitteerde Raden te
Hoorn.
tie op Texel niet kon uitoefenen.
Opnieuw zocht hij steun bij stad
houder Willem V om zijn schout
sambt en baljuwschap terug te krij
gen. 12) Op 5 okktober 1785 reisde
hij naar Texel, maar substituur-
schout Reijnbach weigerde hem te
ontvangen. Reijnbach liet een briefje
in het logement van Cornelis bren
gen met de korte mededeling dat hij
hem niet kon, niet mocht en niet
wilde ontvangen. Hij wilde zich niet
met Binkhorsts zaken inlaten. Secre
taris Steenbergen gaf niet thuis.
Toen het Texelse regentencollege bij
een was eiste Binkhorst in deze ver
gadering van Reijnbach overdracht
van het schoutsambt. Het college
toonde hem de aanstellingsakte van
de substituut-schout. Hij beschuldig
de het schepencollege in zijn afwe
zigheid, en dus onwettig, gekozen te
zijn en verklaarde het eilandbestuur
als afgezet. Met hulp van Gecom
mitteerde Raden wilde hij „tot regu
leering van zijn regeering" een pro
ces tegen Reijnbach en het Texels
bestuur in gang zetten. In een brief
van 16 oktober 1785 vroeg hij om
steun van Gecommitteerde Raden.
Volgens hem zouden Gecommitteer
de Raden „regenten en opgezetenen
9