De Texelse
Doopsgezinden
hadden bezwaar
tegen 'n dominé
met een pruik!
Oosterend op Texel
Als een stille trouwe wachter
fors en breed rijst recht omhoog
onze eeuwenoude toren
strelende des vreemd'lings oog
en de linden geuren ruisend
als een bruidskrans er omheen
wijl het kort-geknipte haagje
siert het muurtje daar beneen
wonderlijk idyllisch dorpje
half verscholen tussen 't groen
gij moet met uw eigen schoonheid
wel des vreemden oog voldoen
met uw kleurenrijke daken
met uw straatjes, proper, net
met uw houtbeschoten huizen
en der kind'ren klompgeklep.
'k Hoor door stille morgen luiden
zachte tonen, wonderzoet
welkom op dit schone plekje
welkom vreemd'ling, wees gegroet.
HUIB FENIJN.
(Uit de Speelwagen)
In het gemeente-archief van Amster
dam trof ik een interessante brief
wisseling aan tussen de Texelse
Doopsgezinde kerkeraad en het
Amsterdamse hoofdbestuur van de
Doopsgezinden.
Op 25 maart 1713 vraagt Texel om
f200— subsidie om een nieuwe pre
dikant te kunnen beroepen, daar
hun leraar Claes Mulder naar Rot
terdam is vertrokken en zijn ambt
genoot Dirck Keijser is gestorven.
(Kort ervoor had de Vlaamse ge
meente Den Burg zich verenigd met
leden woonachtig in de dorpen
Oosterend en De Waal, bij welke
vereniging ook de Waterlandse ge
meenten van Oosterend en De Waal
waren betrokken).
Op 27 aug. 1714 vraagt de kerke
raad goedkeuring om Jan de Wit uit
Oud-Graftdijk te kunnen beroepen.
In nov. 1714 geven zij te kennen ge
noegen te nemen met een beroep
van Claes Jacobs. Zij delen mee een
vrije woning voor hem te hebben
gehuurd aan De Waal en verzoeken
om vermeerdering van de subsidie,
„daar hij van f250— niet zal kun
nen leven".
Op 11 juni 1715 beklaagt de Kerke
raad zich (bij een geschrift getekend
door Jacob Cooyman"): „dat Claes
Jacobsz, die aangenomen had zijn
pruik af te leggen, als hij tot hun
overkwam toch wel met een paruik
gekomen is en die wel op hun ver
langen afgeknipt heeft, doch nu on
langs uit Amsterdam kwam met een
andere paruik, vrij lang, gans
aanstootelijk".
Zij verzoeken, dat Amsterdam hem
hierover onderhouden zal, „daar hij
op hun vermaning geen acht geeft"
en verklaren dat „indien hij niet
verandert, zij hem zullen ontslaan".
Op 14 juni 1715 reageert Amster
dam en geeft te kennen aan Claes
Jacobsz te hebben geschreven en zij
hopen dat hij daaraan gehoor zal
geven.
Op 17 sept. 1715 schrijft Claes Ja
cobsz vanuit Amsterdam aan het
Amsterdamse college, dat hij op 10
aug. van Tessel is vertrokken
„Aangezien hij in zijn beurten tot
november heeft voorzien", gaat hij
ervan uit dat hij het volle jaar-
tractement zal genieten.
Of de Texelse kerkeraad zo soepel is
geweest, vermeldt het verhaal niet.
Zo zien we, dat een leraar verbon
den aan de Doopsgezinde Verma
ning zich weinig gelegen liet liggen
aan een vermaning van het eigen
kerkbestuur.
G. A. Oskam.
16