,,Een walvis, lang 70 voeten, gestrandt op de HoUandtse Zeekust, tusschen Schevelin- gen en Katwijk in Sprokkelmaand 1598". Prent van Gilliam van der Gouwen. was dat men steeds verdere rei zen ging maken, eerst naar de oost- en tenslotte, in het begin van de 18e eeuw, naar de west kust van Groenland (Straat Da- vis). Uiteraard werkten deze verre réizen kostenverhogend. Men voer met (houten) drie masters van 50 - 150 ton, 30-35 lang en 7-9 meter-breed. De eigenlijke vangst werd uitge oefend met vier tot zevens en zes meter lange sloepen, be mand met vijf roeiers en een stuurman-harponier. Deze wierp de ca. 2 m lange handharpoen, waaraan een (met de sloep ver bonden) lijn was bevestigd, in de te vangen walvis; (daarna werd het dier uitgeput en met een lans gedood. Per reis wer den 5-12 walvissen bemach tigd. De walvisvaart, zoals die is uitgeoefend omstreeks 1850, dus met zeilschepen en sloepen, was alleen mogelijk op lang zaam zwemmende soorten als de Groenlandse walvis en noordkaper. Deze dieren blijven na hun dood ook drijven (even als de potvis). Seizoenbedrijf De walvisvaart was een seizoen- bedrijf; de schepen verlieten in het vroege voorjaar de havens van de Republiek, waar ze in augustus en september of soms nog later, weer binnenliepen. Zoals gezegd, het aantal buiten landers onder de opvarenden was hoog. Ze vormden door gaans zelfs de meerderheid, maar de officieren waren meestal Hollanders. Ongeveer de helft van het totaal aantal commandeurs kwam uit de kop van Noord-Holland en van Texel. Volgens de Kroniek van Medemblik" van de chirurgijn uit Oudesluis Dirk Burger van Schoorl, woonden in 1707 38 commandeurs in Den Hel der/Huisduinen. Maar in de 2e Een doos van walvisbalein met houten boven- en onderkant. helft van de 18e eeuw waren het er 50 2). Voor Texel noemt Van der Vlis er 9 in 1742 en 19 in 1766, het jaar waarin Jacob Jansz Bremer zijn eerste reis als commandeur begon. 3) Het hoogste aantal walvisvaar ders dat ooit uitgereed is in de Republiek was 258 in 1726, ge middeld bemand met veertig koppen. In de tweede helft van de 18e eeuw was het totaal aan tal walvisvaarders echter door gaans niet hoger dan 150 en na 1780 kwam het aantal de 70 per jaar niet meer te boven. Speculatief De walvisvaart was zeer specu latief. Niet alleen waren de vangsten zeer wisselvallig, ook de opbrengsten. De prijs van de walvistraan werd vooral beïn vloed door die van raap- en koolzaad. De hieruit bereide olie werd nl. voor dezelfde doel einden gebruikt als traan (lamp olie). Met het stijgen van de landbouwprijzen na 1750 steeg ook de traanprijs. Daarentegen daalde, voornamelijk als gevolg van veranderingen in de mode, de prijs van balein na 1770. Ba lein werd gebruikt voor de ver vaardiging van mesheften, brei naalden, parasols, wandelstok ken, waaiers, enz. De inkomsten-verdeling uit traan en balein was omstreeks 1740 on geveer 60% resp. 40%, na 1770 ongeveer 65% resp. 35%. De vangsten hadden de hoogste geldwaarde omstreeks 1740. De vangsten schommelden sterk: in 1767 was de vangst 179, in 1769 1131 walvissen, ge middeld per schip 1,1, resp. 7,4. De gevangen dieren verschilden 3 ook in grootte: de in 1767 ge vangen dieren leveren gemid deld 42,6 vaten spek op, die in 1769 slechts 22,7. Doorgaans waren de walvissen in Straat Davis het grootst, maar men ving er gemiddeld minder. 4) Jacob Bremer, die behalve op zijn laatste reis, steeds voor de Amsterdamse rederij Hendrik de Haan voer en tot de ramp van 1777 telkens op hetzelfde schip ,,De vrouw Wyvalda", kwam in 1766 op 15 augustus thuis met twee walvissen (50 vaten). In 1767 was hij al op 28 mei terug, leeg want het schip had ,,lekkagie". 5). Ook het jaar daarop was hij zeer onfortuin lijk en kwam hij (op 9 septem ber) leeg terug. Een jaar later echter zat hij goed. Nadat de hele Texelse walvisvloot tussen 5-9 maart van Texel was uitge varen, kwam Jacob Bremer al op 9 juli behouden thuis, met tien walvissen (190 vaten). Hij had samen gevist met de Texel se commandeur Jacob Potter, die voor dezelfde rederij voer op ,,De Vrouw Anna". Uiteraard had Potter dezelfde vangst, want men placht als men samen ge jaagd had, de totaalvangst te delen. In 1770 was Jacob Bremer op 23 augustus terug met vier wal vissen (170 vaten). Het jaar daarop was het weer foute boel en hadden Potter en hij elk Vz walvis (18 vaten); bovendien waren ze pas op 20 oktober te rug. In 1772 was Jacob Bremer op 18 augustus terug met vier walvissen (155 vaten), in 1773 op 23 augustus met drie walvis sen (65 vaten) en in 1774 op 6 september met zes walvissen (280 vaten). Het jaar daarop

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1987 | | pagina 5