18
TEXELSE COURANT 29 JUNI 190*f
Iets over postvervoer.
Dat er door plaatseljjke omstandigheden
nog hier en daar op poitgebied eigenaardige
toestanden bestaan, is van algemeene bekend
heid. Misschien niet aan ieder bekend echter
qn de rolgende verhoudingen.
Van uit Schagen vertrekken naar twee der
hulpkantoren hitten wagens, die bestuurd wor
den door de postboden telf, zonder eenig ander
geleide.
Eigenaar van hit en kar is niet het Rijk,
doch de postbode zelf. Vroeger waren die
postboden in het bezit van een hondenkar,
die zjj er voor eigen rekening op nahielden
om de post te vervoeren, wjjl de bode-loopen
naar die dorpen anders te vermoeiend zouden
zgn. Dat middel van vervoer werd in ons
land wel meer door postboden gebezigd.
Nadat op zekeren keer een postbode een
ongeluk met zijne hondenkar had gehad, kwam
er van het hoofdbestuur eene aanschrijving,
dat dit vervoermiddel niet meer gebezigd
mocht worden.
De directeur te Schagen wist toen te be
werken, dat aan de twee boden eene zekere
som werd ter hand gesteld, om zich eene kar
met hit aan te schaffen. Voor het onderhoud
wordt hun bovendien eene jaarljjkache toelage
verstrekt.
Hoewel de directie der posterijen er steeds
op bedacht is het postvervoer zoo snel en zoo
veelvuldig mogeljjk naar alle plaatsen te doen
geschieden, kan Vlieland nog niet op een al
te groot aantal postverzendingen wijzen.
- Eenmaal daags komt daar de postboot van
Harlingen, die echter wegens de ondiepte de
haven niet kan aandoen, doch op de reede
moet bljjven liggen. Met een zeilvaartuig
haalt men dan passagiers en post van de boot
en landt die op Vheland. De tweede post-
gelegenheid gaat van Texel naar den Helder.
Een postkar brengt de depêches van het post
kantoor naar het posthuis, waar de tweede
postiljon woont, die de brieven met eene post
kar nog zonder veeren aan den kant
van de Vliehora brengt, alwaar een schuitje
gereed ligt om de brieven te vervoeren naar
Texel. Het posthuis staat midden op de
Vliehora.
De Vliehora is eene overigens onbewoonde
zandvlakte, die van den kant van zee tot het
Vliedorp ongeveer 4 uur gaans is. Niets dan
zand en nog eens zand. Een onherbergzaam
oord, alwaar, zooals ik zeide, niemand andere
woont dan de postiljon, die daar onbeperkt
heer en meester is.
Eene automobiel zou daar goede diensten
kunnen bewjjzen, indien die ook geschikt was
om door het water te rijden. Het gebeurt
toch niet zelden, dat de kar geruimec tijd door
het water moet gaan, als de „hors" is onder-
geloopen. Het paard, dat aan het water ge
woon is, stapt kalm voort, de koetsier rookt
zgn papje, en alles gaat alsof het zoo tot de
dagelyksche dingen behoort.
Van zonsonder- tot zonsopgang brandt er
aan het posthuis eene lantaarn, <&e er wordt
opgehangen voor de schepelingen, wier schepen
op de Vliehora stranden (en dat gebeurt nog
al eens, getuigen de laatste stormen), om een
doel te hebben, waarheen zij hunne schreden
op de uitgestrekte zandvlakte kunnen richten.
Dezen vinden hier altijd een gastvrij onthaal.
Van den vorigen postiljon worden eigen
aardige verhalen gedaan. Het voorschrift
luidt, dat de postiljon slechts één passagier
mag medenemen. Een vast tarief hield hij
er niet op na. Dikwijls gebeurde het, dat hij
van een armen drommel niets wilde aanne
men, doch reed er een volgenden keer een
meer gegoed persoon mede, dan werd die
aan den tand gevoeld.
Ook gebeurde het wel, dat hij een passagier
aan de vliehora liet staan, ook al had hij geen
ander passagier. Deze was dan verplicht den
afstand van 4 uur te voet af te leggen.
Op zekeren dag gebeurde het, dat een bur
gemeester per schuit van Texel naar Vlieland
overstak en met den postiljon dacht mede te
rijden. Doch dat was buiten den waard ge
rekend. De postiljon, die den burgemeester
zeker niet sympathiek gezind was, zei kalm-
weg„Neen, man, ik neem je niet mee, je
hebt lange pcoten, je kunst best loopen."
Een anderen keer gebeurde het, dat de post
schuit twee passagiers aanbracht. Eén kon
er dus maar met ue postkar meerijden. De
postillon zou er echter waarschijnlijk geen
gewetensbezwaar van hebben gemaakt, om,
ondanks het voorschrift, twee personen mede
te nemen, zoo hü niet een hekel aan dien
tweeden had gehad. Die passagier dacht het
hart van den postiljon te vermurwen door het
te doen voorkomen alsof hij ziek was. Op
al zijn klagen kreeg hij echter het laconiek
bescheid„Och, kerel, sterf, hier heb je de
ruimte". Dat was nu wel wat kras uitge
drukt, doch deze natuurmensch wond er geen
doekjes om. Overigens was het geen kwade
kerel. Alleen tegenover lieden, aie hij niet
kon zetten, was hij onverbiddelijk.
Om nu nog iets over telegraafkantoren te
zeggen, dit: In zekere kleine stad in N.-H.,
waar telegraaf en post nog waren gescheiden,
bestond het pefsoneel, behalve uit den (Er
uit een besteller. Het loon per dag van dien
besteller was 70 cent. Dies moest hij er iets
anders bijdoen om in het onderhoud der zijnen
te voorzien.
Moeder de vrouw hield een venkel in van
alles en nog wat, ook klompen. Enkele van
die klompen moesten geschilderd worden.
Goed, Papa nam een rist klompen mede
naar kantoor en gaf ze daar een kwast verf.
De dienst leed er niet onder.
Diezelfde besteller was er op afgericht om
te hooren of het kantoor ook werd opgeroepen.
De besteller hield de wacht op het kantoor
en de directeur zat in eene naburige vaart
naar baars te hengelen. Het kantoor wordt
opgeroepen, de besteller waarschuwt en de
directeur wordt dadelijk van peueraar, tele
grafist.
Die goeie, ouwe tijd