16
bunders., dat is gerekend als de waterspiegel nage
noeg aan het zomerpeil, of 0,50 beneden de opper
vlakte der landen, is; alzoo zal de betrekking tusschen
waterberging en land in den polder zijn, als bijna 1
tot 40; deze verhouding zal men algemeen wel als
te min beschouwen, en is verre beneden den gewonen
regel van polders, die door wind bemalen moeten
wordende ondervinding zal leerendat men hierin
spoedig zal moeten voorzien.
Bij de verkaveling heeft men onderscheidene over
blijfselen van de oude bedijking ontdekt, als rijshout,
schoeijingenpalen enz., terwijl op sommige plaatsen,
in het zuid-westelijke deel van den polder, ook de
vroeger begroeide korst één tot twee palm onder de
tegenwoordige oppervlakte zigtbaar was.
Bij het maken van den dijk, vond men in het kanaal
benoorden de sluis, omtrent l'/j el onder het terrein
of 2,50 el onder volzee, eenige zeer zware wortels
van boomeu, met vele nederwaarts gebogen vertak
kingen, van ongeveer een gezamentlijken omtrek van
10 ellen, waaruit men opmaakt dat dezelve niet van
elders aangespoeld, maar daar ter plaatse voor onheu
gelijke jaren gegroeid zijn.
De oppervlakte van den polder is vrij effen en
vlak, echter langs de dijken van het Weezenspijk, de
Grie en het Üoornder-Nieuwlandgemiddeld 1,20 el
hooger dan bij en om den molen en de Zuidhasscldcr-
sluis; dit bragt een groot verschil in den waterstand
der sloten te weeg, waarom men besloot den polder
met afschuttingen door de sloten, in hoog, middelbaar
en laag zand te verdeelen. Het bleek dat een gedeelte
der landen bij het 1 Yeezenspijh, met X X X
aangewezen, circa 57 bunders, zonder bemaling ge
noegzaam kon afwateren, waartoe met verlof van
het dijks-kollegie van Texel, een duiker is gemaakt
door de boezemkade bij de Zuidhassclder sluis, zoodat
die landen nu door de bermslool en genoemden duiker
in het dijkskanaal zonder bemaling afvloeijen; het
zomerpeil voor deze landen is gelegen op 0,60 el
onder volzee.
De middelbare landen zijn met 0 0 0
aangew ezenhet zomerpeil daarvan is gelegen op 0,90
el onder volzee, en door de op de kaart voorgestelde
schuiten en duikers gescheiden van het overige laag
ste land, waarvan men het zomerpeil bepaald heeft
op 1,50 el onder volzee.
De polder heeft eene oppervlakte van circa 450
1 bunders schotbaar land, waarvan ruim de helft za-
velige kleigronden, het overige meer zandgrond Is.
Vóór de scheiding en verdeeling tusschen de eigenaren,
zijn de kavels door drie deskundige beëedigde perse-
li nen geschat, op eene waarde van gemiddeld ƒ573
i per bunder, en bij de publieke verpachting van 291
bunders, die in de maand Junij 1849, voor den tijd
van drie jaren heeft plaats gehadhebben dezelve ge-
i middeld per jaar ƒ17.66 per buuder opgebragt.
De landen van wijlen n. de gbaaf, ongeveer 60
bunders, zijn door de bedijking van den Prins-Hendrik-
j; Polder mede ingesloten, en in het jaar 1848 reeds
groolendecls bebouwd met wintcr-koolzaad, tarwe,
j rogge en garst, welke gewassen alle een uitmunlen-
den oogst hebben opgeleverd; men kan de waarde dezer
landen door de bedijking als verviervoudigd rekenen.
Een gedeelLe land van genoemden eigenaar, groot
omtrent 16 bunders, buiten den dijk van den polder
aan het Horntje gelegen, is in 1848 mede bedijkt,
waartoe voor een gedeelte gebruik is gemaakt van den
nog overgebleven dijk van 1769; ook dit poldertje
is onmiddellijk met win ter-kool zaad bezaaid.
Van de boerderij, in 1848, voor rekening van
Z. K. H. op kavel n°. 19 gebouwd, is reeds mel
ding gemaakt; in 1849 is eene tweede aanzienlijke,
voor rekening van jonkhr. r. a. beochein, gebouwd op
kavel n°. 20, terwijl in dat jaar ook op de landen
van wijlen d. de gbaaf, eene bouwhoeve is geplaatst.
Ook voor het algemeen, maar voornamelijk voor
het eiland Texel, is deze bedijking, die met inbegrip
van dijkeu, wegen, boezems en landen van wijlen
d. de geaaf, eene oppervlakte heeft van bijna 550
■i bunders, eene belangrijke aanwinst; de dijkbesturen
j zijn daardoor van het onderhoud hunner ingesloten
i dijken ontheven, die wel is waar geene groote uitga-
ven vorderden, doch in welke, bij den bekenden slonn-
vloed van Februarij 1825, toch doorbraken plaats
hadden, die eene groole oppervlakte van het eiland
onder water zetten.
Eene andere meer belangrijke aanwinst voor dit
eiland, die wij niet stilzwijgend kunnen voorbijgaan,
ii was de bedijking van den polder Etjerland. Dit
;i Eijcrland was in het jaar 1628 nog een klein, van
I Texel afgescheiden eilanden bestond hoofdzakelijk
i, uit hooge duinen met weinig of geen vlak land. In