Evert Boon 12 Boven: Het vijzelwiel, nog in de strop, en de onderbonkelaar van de Waarlandsmolen. Onder: De vijzel van de Waarlandsmolen. Schoepen- en scheprad De uitvinding van het schoepenrad is een mijlpaal in de technische ontwikkeling van de mensheid. Men gaat er van uit dat rond 1200 vóór Christus in Mesopotamië de eerste schoepraderen in gebruik waren. Ze dienden toen onder meer voor de ir rigatie van de landbouwgronden. In ons land waren de eerste poldermolens uitgerust met een scheprad. Waarschijn lijk een Nederlandse uitvinding, die zijn basisvorm had in het schoepenrad zoals in het Midden Oosten. Het scheprad was in het verleden geheel van hout en werd in de regel verticaal in de molen geplaatst. Bij kleinere molens was het scheprad vaak buiten. Aan beide zijden van het scheprad waren twee wanden, de krimpmuren. Aan de onderkant bevond zich de opleider, waar langs de schoe pen het water omhoog brachten. Bij het hoogste punt was de wachtdeur, die als er niet gemalen werd, het buitenwater tegenhield. De schepraderen van de grote molens in Noord-Holland varieerden in diameter tussen de 5 en 6 meter en had den een breedte tussen de 35 en 60 cm. Bij een schepradmolen bevindt zich on- Pieter Eecen aan dezelve Albert Kok Jb. Zomerdijk deraan de spil een rondsel. Deze zet het onderwiel in beweging, dat verticaal in de molen is geplaatst. De wateras ver bindt het onderwiel met het scheprad. Zo wordt een horizontale beweging omgezet in een verticale. De vervijzeling Zoals eerder is geschreven kreeg de mo lenaar met zijn gezin een nieuw onder komen. Er was namelijk op 11 mei 1853 een vergadering en onder de rekening en verantwoording lezen we: Er is bij meerderheid van stemmen besloten om in de molen een woning te maken voor de molenaar en zijn gezin. Zo mede om het achterste gedeelte van het woonhuis aftestaan - ten zijnen gerijve, voor het onderhoud - en het voorste gedeelte te verhuren. Wat echter niet in de notulen staat, is dat er ook een vijzel in de molen gemaakt zou worden. Eerst moest het plaatsen van de vijzel gebeuren en dan pas de woning. Een logische volgorde. Er zijn uit die tijd ook geen technische gegevens bekend over de lengte, de doorsnee en de hellingshoek van de houten vijzel. Maar zeker is wel dat bij een vijzelmolen in vergelijking met een schepradmolen de bemalingscapaciteit groter is. Het jaar 1853 begon met een positief saldo van f 709,03^ en met dit bedrag werd een behoorlijk deel gefinancierd. Het scheprad, de wateras en het onder wiel moesten worden verwijderd. En de waterloop verplaatst. Deze was eerst niet in het midden, maar aan de zuidkant. Bij de vervijzeling kwamen de in- en uitlaat in het midden van de molen. Het notulen boek geeft het volgende te lezen: In Ontvang: wegens verkocht hout f6.30 En In Uitgaaf o.a.: GerbrandEecen houtwaren f471,00G timmerman 479,13 steen metselaar ijzersmid ijzersmid totaal 12,95 6,50 10,25% 135,65 f1.115,49 Het waren flinke uitgaven en daarom werd besloten, zoals eerder vermeld, in 1854 de woning te maken en de omslag te verhogen met ruim 33% per hectare. Hoe de ingelanden hierop reageerden is niet bekend. ij- i£r sr n#**1*1 i' r> 1

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2016 | | pagina 12