n. b
24
Begrafenisceremonie
van een jonge priester
student in Messamena,
begin jaren ’70.
Kerk in Lomié. Op z’n
vierde missiepost verbleef
Kees Bruin het langst,
namelijk van 1974-1980.
De laatste is vanuit Nederland één jaar
bij ons geweest, maar daarna geen
priester geworden. In Messamena had
den we een modern huis. We mochten
er met een team jongeren iets nieuws
uitproberen. We deden meer met de men
sen samen en vanuit hun problemen.
In 1973 ging ik voor de tweede keer naar
Nederland, maar minder voor vakantie
dan voor genezing. Het was de tijd van
de oliecrisis, met de benzine op de bon
en autovrije zondagen. In Rotterdam ben
ik behandeld voor mijn eerste tropische
aandoeningen. Ik was echt ziek, door
amoeben in mijn lijf en een stuitfistel.
We deden als een experiment aan alles
mee wat de mensen aten en dronken,
stom genoeg van me. Met dysenterie en
heel veel pijn als gevolg. In Rotterdam
ben ik daarvan verlost.
Bij de pygmeeën
Mijn vierde missiestatie was in Lomié,
een wat grotere plaats met een politiepost,
gelegen dichtbij de grens met Congo in
een uitgestrekt bos- en savannegebied.
De pygmeeën leefden daar nog in de
bossen, maar vormden erbuiten ook al
dorpjes. Ik was veertig en in de kracht
van mijn leven. Wij, jongere Spiritijnen,
hebben doorgezet dat we in overleg
werkten met de dorpsraad. Ik gaf regel
matig cursussen over kerkelijke en
sociale problemen.
Ik was niet bang, ook niet toen ik tussen
1974 en 1975 een jaar helemaal alleen
zat, in een heel groot gebouw. De pastoor
was in 1974 voor verlof naar Nederland
vertrokken, maar kwam niet terug. Hij is
in Nederland getrouwd. In 1976 kwam
m’n broer Arie voor ruim een maand
op bezoek en hield een dagboek bij.
Tropische ziekten
In 1970 is pater Kees voor de eerste keer
teruggeweest in Nederland. Om de drie
jaar met vakantie naar het moederland
was toen juist voor de missionarissen
een regel geworden. Daarvoor waren het
perioden van 10 jaar en vervolgens vijf
jaar. Na drie jaar afwezigheid had ik grote
moeite om mijn jongere broers Jan, Piet
en Klaas uit elkaar te houden. Het waren
kerels geworden en ik heb me toen echt
vergist. Ik moet er wel
bij zeggen dat ik in die
tijd niet veel foto’s
kreeg toegestuurd.
Zijn derde missiepost,
Messamena, waar hij
in de periode ’71-’74
verbleef, ligt in een
bosgebied. Dit sprak
hem meer aan dan de
savanne. Ik had er te
maken met de Bikele-
stam. Als pastoor werk
te ik hier samen met
twee andere priesters
en een stagiaire.
allerlei Franse termen waren
nodig, want het ging toch
om een officieel dossier.
Vooral in de dorpen was het
een groot probleem, in de
stadjes al veel minder.
Nog voor zijn tijd waren de
blanke goudzoekers weg
getrokken. Er was nog wel
een goudzoekersdorpje. Met
levensgevaarlijke gangen
onder de grond. De door
de blanken uit het zuiden
opgehaalde zwarte werk
lui bleven zo goed en zo
kwaad als dat ging doorgaan
met het wassen van goud
deeltjes uit het zand. Het
goud dat ze vonden, werd
opgekocht door islamitische
marktkooplui uit het noor
den van Kameroen. Toen
de arbeiders uit het zuiden bij gebrek aan
opbrengsten weer wegtrokken, kon de
missiepost zich geheel richten op de lo
kale bevolking in het savannegebied, dat
zich naar het noorden 100 km uitstrekte
en naar het zuiden 60 km. Een enorme
afstand voor de regelmatig terugkerende
tournées.