7 Op haar 59ste verjaardag, 16 februari 1938, overleed Marie Sweep, de vrouw van Toon Broersen. Van de tien kinderen waren er acht het huis uit. Alleen Jans en Jo woonden toentertijd nog thuis. In 1941 trouwde Jans met Piet Metselaar en toen moest iemand van de kleinkinderen naar de Waarlandsmolen komen om het huishouden te doen voor opa en ome Jo. Mevrouw Koopman vertelt verder: Ik was nog geen zeventien jaar. Begin oktober 1941 ging ik naar opa Broersen en ome Jo. Het was toen eenmaal zo beslist, ik kon tegensputteren, maar dat hielp toch niet. Ik had m’n fiets mee en mocht op woensdagmiddag en op zondag naar huis. Maar opa vond dat ik voor donker thuis moest zijn. Er was toen al elektriciteit in de molen en ik herinner me ook, dat de wanden van de woonka- In de huishouding In die tijd was het in een katholieke familie een hele eer wanneer één of meer kinderen roeping hadden tot het priesterschap of het kloosterleven. Bij de familie Broersen was dat ook zo. Er gingen twee dochters naar het klooster. Dora kreeg de kloosternaam Liboria en ze werkte in een tehuis voor voogdijkinderen in Leiden. Haar jongere zus Gré ging in 1930 naar Heerlen. Mevrouw Koopman weet nog: Mijn tante was daar niet gelukkig. Ze schreef een brief en eindigde met twee dikke strepen, wat betekende dat ze weg wilde. Ze heeft na zeven jaar de deur van het klooster achter zich dicht gedaan en ze is naar Waarland teruggekeerd. Later is ze getrouwd met Pé Gieling. Van de boet naar de molen Ik had nog weinig ervaring met koken en vond dit eigenlijk een beetje eng. Vanaf de eerste dag moest ik dat doen. In de boet stond een fornuis, hierop begon ik met de warme prak. Als de groente klaar was, liep ik met m’n pannetje langs de boet over het gras naar de keuken. En zette het op een komfoortje, met daarin een stukje briket, om het warm te houden. Terug naar de boet om de aardappelen te koken en als die gaar waren, weer buitenom naar de molen. Dan kon er gegeten wor den. Eigenlijk lukte het koken wel aardig, maar steeds met het eten van de boet naar de molen vond ik maar niks. Het afwassen gebeurde in het keukentje. Er was toen geen waterleiding. Achter de deur naar de molenzolder was een ruimte waar twee tonnen stonden. Eén met geel en één met wit water. Het gele regenwater kwam vanaf het rieten dak van de boet. Dit water gebruikte ik voor de afwas. Het andere water kwam van het dak van het stoomgemaal; hierop lagen geglazuurde pannen. Dit water werd gebruikt voor te drinken, koffie of thee te zetten en voor de was. mer een donkere kleur hadden. Boven de tafel hing een lamp met één grote en drie kleine glazen bollen. Wanneer de molen maalde, gaf dit een trillend geluid. Ik moest dan controleren of de schroefjes van die lamp wel goed vastzaten, want anders zou de lamp naar beneden kun nen vallen. En dan was er in deze kamer nog een radio, een platte kachel en in de schouw het tegeltableau. De binnenka mer was grijsgroen geschilderd. Welke kleur het keukentje had, weet ik niet meer. De voorhos had dezelfde rode kleur als de kamer. Hier was een wc-pot en opa wilde eigenlijk niet dat die gebruikt werd. Opa had het liefst dat ik buiten op ’t huisie ging, want binnen stonk het te veel. Er stond op de deksel van het toilet een grammofoon, want opa hield van klassieke muziek. In de kast in ’t voorhossie lag een lamp met een grote ronde bol en een lang snoer. Opa vertelde dat dit de seinlamp was. Wanneer het waterpeil in de ring- sloot te hoog dreigde te worden, maakte hij de lamp vast aan één van de wieken als sein dat de molens uit de omgeving moesten stoppen met malen. Of hij over dag een vlag gebruikte, dat weet ik niet. Antoon Broersen en I Marie Sweep.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2014 | | pagina 7