31 Zomer 1945. Ellie en Lillie Kalt kwamen uit Amsterdam om aan te sterken. Ellie logeerde bij Cees Blankendaal en Marijtje Nieuwboer en Lillie bij de familie Boots. Vlnr boven: Ellie, Lillie, moeder Boots met Dirk op haar arm, vader Boots. Voor: Piet, Joop, Annie, Jan, Simon. We kregen speelgoed De stolp met het dubbele vierkant staat er niet meer. Piet Boots vertelt hoe dat is gekomen, maar eerst haalt hij zijn herinneringen op uit de oorlogsjaren: Drie broertjes: Joop, Simon en Dirk en twee zusjes: Annie en Trientje zijn aan de Westkade geboren. Trientje is op jonge leeftijd overleden. Ik was drie jaar toen de oorlog uitbrak. Twee jaar later kregen we nieuwe buren. De familie Boekel kwam achter in de boerderij wonen. Met schotten werden een paar kamertjes gemaakt en verder was daar een ruimte voor opslag van hout en gereedschap. Arie Boekel had namelijk een timmerbedrijf. In mijn gedachten zie ik nog een schuit van de voedselvoorziening voorbij varen. Volgeladen met meiknollen. We stonden met een paar buurjongens op de kaai en gooiden kluiten naar het schip. De schipper werd razend en hij smeet uit nijd enkele knollen naar ons toe. Voor ons een lekkernij. In de hongerwinter klopten mensen bij ons aan om voedsel. Moeder kookte dan voor hen een pan meelpap en bakte heerdkoeken. Speelgoed hadden we bijna niet. Tot de dag dat er een man kwam met een grote zak speelgoed in ruil voor voedsel. We keken onze ogen Jochem met zijn vrouw Sjanie Koppes en hun kinderen namen hun intrek in de ouderlijke woning. En Jochem, de enige Zutt nog aan de kaai, en Sjanie wonen hier nog steeds. uit, toen we dat alles kregen. Vooral in het laatste oorlogsjaar kwamen er veel vliegtuigen over. Vaak hoorde moeder ze in de verte aankomen en dan moesten we met z’n allen bij de schoorsteen gaan zitten. Waarom? Dat snapte ik toen niet. Angstig Piet vertelt nog meer: Er was bij ons veel water in de buurt: het kanaal en verschillende sloten. Niemand van ons kon zwemmen en vader en moeder wezen ons er regelmatig op, dat we niet bij het water mochten spelen. Ze hadden grote angst, dat één van ons te water zou raken en verdrinken. Op een keer viel ik in het kanaal tussen de wal en een schip. Ik ging koppie onder. Jan Jongkind reed over de brug, stopte en liet zich van het talud afglijden en wist me gelukkig op het droge te trekken. Een andere keer raakte mijn broertje Dirk te water in een sloot achter de boerderij. Ik wist hem te pakken en samen kwamen we onder het kroos thuis. Moeder was blij en ook niet blij want alle kleren moesten gewassen en gedroogd worden. Dat was niet een- twee-drie klaar, want een wasautomaat bestond toen nog niet. Niet alleen angst voor verdrinking, maar ze waren ook doodsbenauwd voor brand. Dat bleek toen vader bij z’n opzetter in het schuurtje van Jaap Zutt kwam. Om te weten te komen of het dier tuberculose had, kreeg ie van de veearts een paar krasjes op een van z’n billen. Als die plek zou opzetten, dan had de koe tb. Buurman Zutt en vader zouden dit zelf gaan bekijken. Het was nogal schemerig in het boetje. Vader stak een lucifer aan om bij te lichten. De koe liet een scheet en er ontstond een enorme steekvlam. Gelukkig raakte niemand gewond en er brak geen brand uit. Ze waren zo geschrokken dat ze pas de volgende dag de koe naar buiten deden en ze zagen toen dat de krasjes niet opgezet waren. Blij, want het dier was dus niet ziek. Heel anders liep het af met de boerderij. Op 12 augustus 1946 brandde de stolp tot de grond toe af. Ternauwernood werden de twee varkens gered en gelukkig kon iedereen bijtijds de boerderij verlaten. Van het huisraad echter was niets meer over. Ons gezin en de familie Boekel moesten uitkijken naar een andere woon- 'hATj '-’.i

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2013 | | pagina 31