13
Granatenproductie in
Watenstedt.
Foto uit Stadsarchief
Salzgitter.
Al die tijd heeft hij ditzelfde werk
gedaan. Hij had een beste baas. Een
Duitser, die vond dat hij daar beter zat
dan aan het front. Een gedachte die
Piet Zuijdam aansprak, nog meer toen
hij in Watenstedt een brief ontving
die afkomstig was van het Oostfront.
Afzender: Joop Zutt, een eveneens
in juni 1943 opgeroepen, maar
ondergedoken Waarlander. Joop Zutt
was in de Wieringermeer opgepakt.
Via Kamp Amersfoort was hij naar het
Oostfront gestuurd om daar achter de
linies te helpen met het bouwen
en repareren van barakken. De brief
is verloren gegaan. Zutt is met vijf
maten uit Minsk gevlucht en wist met
een goed mondje Duits, nagemaakte
reispapieren en een Arbeidsdienst-
boekje als enige legitimatie het
Westen te bereiken. Op Paaszaterdag
3 april 1945 is hij heelhuids in
Waarland teruggekeerd.
De zondagse misviering vond plaats
in een noodkerk of, beter gezegd, het
café, wat een uitkomst was voor de
katholieken. Een Wehrmacht-geestelijke
leidde de dienst. Eénmaal is de dienst
verstoord door een binnenstormende
groep SS-ers. We moesten van hen
onmiddellijk naar buiten om de nieuwe
bomgaten op het terrein te dempen. De
pastoor blafte hen af. Eérst de kerk, dan
werken! Het hielp! Toen de dienst af was,
gaf hij ons het advies om zo snel mogelijk
te verdwijnen. Dat hebben we gedaan.
Brandbommen
Aan ontsnappingspogingen heeft
hij niet gedacht. Het zou te moeilijk
zijn geweest, in je eentje en zonder
hulp. Georganiseerde ontsnappingen
waren er wel. We wisten ervan. Vooral
Limburgers en Brabanders waren
daarbij betrokken. Vanuit hun provincies
waren er vluchtroutes opgezet. Geregeld
waren er bombardementen, maar voor
ons arbeiders waren ze niet gevaarlijk.
Iedereen wist, dat de fabrieken het
doelwit waren, maar niet de hoogovens
op het terrein. Vlak daarbij waren de
schuilkelders gemaakt, vrij provisorisch,
een laagje grond boven je hoofd, dat
was het. Maar de bommen vielen daar
niet. De hoogovens waren het Engelse
kapitaal, zeiden we. Dus vlogen we
bij alarm allemaal daarheen.
Aanvankelijk waren er niet zoveel
bombardementen, maar vanaf oktober
1943 werden ze behoorlijk opgevoerd.
Toen begonnen ook houten barakken,
waaronder die van Piet Zuijdam, een
prooi te worden van brandbommen.
Het gevolg was dat hij tijdelijk van het
ene Lager naar het andere verhuisde.
Zo zat hij bij voorbeeld ook even in het
Italiaanse Lager 11.
Daar smaakte de macaroni erg goed,
maar het was alleen te weinig wat
we kregen. Toen de bombardementen
heviger werden zaten we bijna elke dag
van ’s morgens 10 uur tot ’s middags
1 uur in de schuilkelder en ’s avonds
van 8 tot 12 uur. Daardoor kregen we
niet alleen te weinig eten, maar ook
te weinig rust. Gelukkig stuurde een
Waarlandse club waartoe mijn vriend
Piet Noordstrand behoorde, wel eens
wat extra’s op. In het begin kwamen
die pakketten goed over, later niet meer.
Geen zwaar werk,
wel heel eenzijdig.
Als onderzoeks
ploeg had je geen
nachtdienst. We
kregen alleen gra-
naathulzen voor
luchtafweergeschut
te verwerken. Het
gewicht ervan was
verschillend. Ik
had een elektrische
zaagmachine en
takels om ze op te
tillen. Er waren
kleintjes bij, maar
ook hulzen van
120 pond. Het was
een onderzoeks
afdeling waar ik
werkte, Forschung
heette dat. Het was
gespecialiseerd
werk wat mijn
afdeling deed.
Er werden kleine
reepjes uit het granatenmetaal gesneden
en die werden onderzocht op spankracht.
Was de spankracht goed, dan werd het
metaal van deze huls goedgekeurd voor
hergebruik. Zelf keurde ik niet, ik zaagde.
De enige afwisseling voor mij was het
elders op het terrein ophalen van voorra
den hulzen met een transportkarretje.