I •-». -
Spanbroek, 8 maart 2012.
37
In de volgende Toendertoid kunt u in
Een buurtje apart IV het vervolg over
mijn herinneringen aan Waarland lezen.
Het buurtje in 2012.
Rechts de woning van de
familie Bos, voorheen van
de familie Tesselaar Sinds
1990 behoort het hele
buurtje tot Harenkarspel
en per 1 januari 2013
zal het onder gemeente
Schagen vallen.
Het water uit de regenbak wordt
alleen nog gebruikt om planten
water te geven.
We hadden geen diepvries.
Elke zomer werden slabonen
ongekookt ingelegd in het
zout. In een grote Keulse pot
werd telkens een laag van
15 cm. bonen gedaan en flink
bestrooid met zout en dat om
en om, totdat de pot vol was.
Dan kwam er een theedoek
op met een houten plankje
en een grote zware kei. In de
winter aten we die slabonen.
Het zout werd er zo veel mo
gelijk af- en uitgespoeld en
vervolgens werden de bonen
gekookt. Ze waren dan best
nog wel wat zout, maar toch
wel lekker.Veel beter in ieder
geval dan gezouten andijvie,
die uit een andere Keulse pot
kwam. Dat spul bleef ook na het spoelen
bremzout en werd heel slap en snotterig.
Slabonen werden ook wel geweckt. Dat
wecken werd vaak een desillusie, omdat
veel weckflessen opensprongen. De ge
weckte bonen, die goed bleven, waren in
de winter een traktatie.We aten weinig
fruit. Alleen aardbeien en bessen, ook uit
eigen tuin natuurlijk. Op het erf stond één
appelboompje, maar met zijn veertienen
waren de appels zo op.
Al het eten werd gekookt op de kachel en
op peteroliestellen. Moe had er vier: een
één-, twee-, drie- en vierpitspeteroliestel.
De éénpits was voor de stenen theepot,
de tweepits voor kleine pannetjes en de
drie- en vierpits voor de grote pannen.
Grijze was
Op het vierpitsstel werd ook de was
gekookt. Dit gebeurde op zondagavond
in het schuurtje. Op maandagmorgen
werd de was overgegoten in een tobbe
en op de hand gewassen. De gewassen
kleren moesten drogen aan de lijn en op
het bleekveldje. Bij slecht weer hingen
kleren op een houten rekje rondom de
kachel.We woonden vlakbij het spoor.
Als de was buiten te drogen hing en de
wind kwam uit het oosten, dan moest
mijn moeder de treinen scherp in de gaten
houden. Want als er kolen op het vuur
van de locomotief werden gegooid,
kwam er veel roet uit de schoorsteen.
Prompt zou dan de was grijs van kleur
worden. Ze zorgde er dan voor dat alle
was van de lijn was.
In 1949 kwam er een wasmachine.
Het was een houten tobbe op poten
met een elektromotor eronder en in de
tobbe een soort driepoot, die wisselend
een slag naar links en naar rechts maakte.
Het uitwringen moest met de hand
gebeuren, want de machine kon niet
centrifugeren. De wringer, die een jaar
later kwam, was opnieuw een hele
verbetering. Er moest nog wel hard
gewerkt worden, maar langzamerhand
kwamen er gelukkig meer elektrische
apparaten.
slabonen- en in de herfst andijvieweken.
In de winter kregen we veel kool.
Vooral groene en gele en af en toe rode.
Het liefst aten we gele kool, Bloemen-
daalse slobberkool: een heerlijke kool
soort, die nu bijna niet meer te krijgen is.
Ook het zaad van deze kool lijkt van de
aardbodem verdwenen te zijn.
Mijn moeder had voor bepaalde dagen
ook een vast menu: op vrijdag gekookte
uienprak, op zaterdag het hele jaar rond
witte bonen, op zondag in de zomer
slabonen en in de winter spruiten.
Op zondag kregen we ook altijd vooraf
soep en pudding met bessensap toe.
Door de week alleen ’s maandags het
restant van de soep.Verder geen soep
meer, maar wel dunne zelfgemaakte
pudding- of havermoutpap.
- 't -
.c"
J__L^ 1 ,T~ 1 I