EEN BUURTJE APART (III) ■i Gerard Tesselaar Gerard Tesselaar 34 In dit artikel schrijf ik over het dagelijks leven bij ons. Toen mijn ouders in 1937 trouwden en in de Sloeierd gingen wonen, was het adres: Slootgaard 209, gemeente Oude Niedorp, post Dirkshorn. Het weggetje, waaraan we woonden, vormde de grens tussen de gemeenten Oude Niedorp en Harenkarspel. Ook de familie Rohof woonde in Oude Niedorp, terwijl de families Bleeker en Groen ingezetenen waren van de gemeente Harenkarspel. Willie en Lida. Op de achtergrond ziet u de regenbak. Uit de regenbak Er was geen waterleiding en we hadden ook geen pomp. Ons water kwam gratis uit de lucht. Het viel op het dak, van het dak liep het in de dakgoot en vanaf de goot door een lange pijp naar de waterbak. Het was een gemetselde vierkante bak van ongeveer 80 bij 80 cm. en een hoogte van 1 m. Deze bak stond op een betonnen put van 1.50 m. breed, 2 m. lang en 1.50 m. diep. Het water werd uit de bak geschept met een akertje. Een aker is een klein emmertje met aan het hengsel een oog, waarin de ketting of het touw bevestigd is. Daardoor wordt het akertje altijd rechtstandig uit de bak omhoog getrokken. Na drie volle akertjes scheppen was de wateremmer vol genoeg en werd deze in de keuken onder de gootsteen gezet. Zo was er altijd water bij de hand. Op het aanrecht stond ook een kroes. Als je dorst had, schepte je met de kroes water uit de emmer. Tussen het dak en de waterput was geen filter met zand en grind. Dit had tot gevolg dat veel wat op het dak was gevallen, zoals: stof, boomblaadjes, vogelpoep, enz, met het water mee de bak in liep en als een dikke laag bagger op de bodem terug te vinden was. Als de bak vol water zat, was dat niet erg. Maar als de put ’s zomers bij droog weer leeg raakte, kwam er bij het scheppen bagger mee in de aker. Het gebeurde ook wel dat de bak bij droog weer voor een langere periode droog stond. Dan moest hij worden uitgebaggerd. Omdat de ronde opening in de bak betrekkelijk klein was, kon een volwassene daar niet goed door naar binnen. Ik mocht daarom een aantal keren de bak uitbaggeren. Ik werd dan met een touw om mijn middel neergelaten en moest de bagger in emmers scheppen en die werden omhoog getrokken. Met een bezem de bodem zo schoon mogelijk vegen en klaar was Kees. Mijn vader leende in zo’n droge periode vier melkbussen en het bussenwagentje van buurman Bleeker en reed daarmee naar Piet Nieuwboer die wel waterleiding had. Daar haalde hij water. In zo’n droogteperiode moesten we nog veel zorgvuldiger met water omgaan dan normaal. Water werd dan een kostbaar artikel. Bij een strenge winter hadden we ook een probleem. Het water bevroor in de bak en vader moest het ijs stuk slaan om de aker erin te kunnen laten zakken. Alle huizen in ons buurtje hadden een bak en het water smaakte bij iedereen anders. Ik vond het water bij Rohof het lekkerst. Dat kwam zeker omdat er geen bomen rondom het spoorhuis stonden, die het dak bevuilden. Bovendien had buurman een filter van zand en grind tussen de regenpijp en de inlaat van de bak. In de loop van de jaren vijftig werd ook de Sloeierd op het waterleidingnet aangesloten.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2012 | | pagina 34